Voorzetsels & voorzetseluitdrukkingen - 2H

Voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Slide 1 - Diapositive

Noteer zoveel mogelijk voorzetsels die je kent.

Slide 2 - Carte mentale

Werkwoorden met (vaste) voorzetsels

Veel werkwoorden hebben vaste voorzetsels:

- Houden van

- Nadenken over  

Of ze veranderen van betekenis door een (ander) voorzetsel:

- Lachen

- Lachen om 

- Lachen naar





Slide 3 - Diapositive

Vul aan met een vast voorzetsel
rekenen ...

Slide 4 - Question ouverte

Combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel


- Verstand hebben van

- Aanmerkingen maken op

Slide 5 - Diapositive

Vul aan met een vast voorzetsel:
een hekel hebben ...

Slide 6 - Question ouverte

Vul aan met een vast voorzetsel
aanleiding geven ...

Slide 7 - Question ouverte

Voorzetseluitdrukkingen

Dit zijn woordcombinaties met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en weer een voorzetsel.


- Ten tijde van

- Met betrekking tot

Slide 8 - Diapositive

Vul aan met een vast voorzetsel:
..... middel ...

Slide 9 - Question ouverte

Vul aan met de vaste voorzetsels:
... de hand ...

Slide 10 - Question ouverte

We zijn ons niet bewust ... de impact ... reclame op ons koopgedrag.
A
over ... van
B
van...van
C
van...met
D
van....door

Slide 11 - Quiz

De Tweede kamer had veel kritiek ... de bezuinigingen van de regering.
A
in
B
met
C
over
D
op

Slide 12 - Quiz

... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.
A
op, in
B
in, op
C
aan, met
D
met, aan

Slide 13 - Quiz

Sanja besteedt al haar zakgeld ... nieuwe kleren en make-up
A
voor
B
op
C
in
D
aan

Slide 14 - Quiz

In de kantine wordt ... ingang ... het nieuwe schooljaar verse jus verkocht.
A
met in
B
door van
C
met van
D
van in

Slide 15 - Quiz

Er zijn grote verschillen in de manier waarop mensen ... geld omgaan.
A
met
B
aan
C
over
D
op

Slide 16 - Quiz

... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.
A
op, in
B
in, op
C
aan, met
D
met, aan

Slide 17 - Quiz