Verschil past simple, past continuous en present perfect

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesson goals
  • You know the difference between the past simple, past continuous and present perfect. 

Slide 2 - Diapositive

De present perfect
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en je daar nu het resultaat van merkt

Slide 3 - Diapositive

Present perfect
Iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.


Slide 4 - Diapositive

Present perfect
Iets dat in het verleden is gebeurd en waarvan je nu het resultaat merkt. 
My car has broken down.
I need to walk now. 

Slide 5 - Diapositive


Verschil past simple, past continuous en present perfect

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Iets dat aan het gebeuren was in het verleden.

Slide 10 - Diapositive

Hoe vorm je de past continuous?

Slide 11 - Diapositive

Je gebruikt de past continuous dus alleen als je kunt zeggen dat je iets aan het doen was.
The math teacher was giving a test
The principal was sitting in his office

Slide 12 - Diapositive

Hoe vorm je de past simple bij regelmatige werkwoorden?
A
Door -es achter het werkwoord te zetten
B
Door -ed achter het werkwoord te zetten
C
Door -et achter het werkwoord te zetten
D
Door -ies achter het werkwoord te zetten.

Slide 13 - Quiz

Hoe vorm je de past continuous?
A
Door -ed achter het werkwoord te zetten
B
Met was of were en -ing achter het werkwoord te zetten
C
Door -ing achter het werkwoord te zetten.
D
Met de verledentijd van To be: was of were

Slide 14 - Quiz

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
Werkwoord + ED
B
met het derde rijtje van de irregular verbs
C
Werkwoord + S bij he / she / it
D
met has / have + voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

You.......................(walk) to Germany last summer.
A
Walked
B
Have walked
C
Has walk
D
Have to walk

Slide 16 - Quiz

You.......................(walk) to Germany and now have holes in your shoes.
A
Walked
B
Have walked
C
Has walked
D
Have to walk

Slide 17 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I was buying a dog

Slide 18 - Quiz

Welke zin staat in de Past Continuous?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I was buying a dog

Slide 19 - Quiz

Welke zin staat in de Past Perfect?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I was buying a dog

Slide 20 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often went to church.
C
They have not talked to him yet.
D
I wasn't listening to the music

Slide 21 - Quiz

Welke zin staat in de Past Simple?
A
I love to cycle to school.
B
We often went to church.
C
They have not talked to him yet.
D
I wasn't listening to the music

Slide 22 - Quiz

Welke zin staat in de Past Continuous?
A
I love to cycle to school.
B
We often went to church.
C
They have not talked to him yet.
D
I wasn't listening to the music

Slide 23 - Quiz

Je hebt uitleg gehad en geoefend
met de PRESENT PERFECT.
Vertel wanneer je deze tijd gebruikt.

Slide 24 - Question ouverte

Ik snap het verschil tussen de past simple, de past continuous en de present perfect:
A
Helemaal
B
Helemaal niet
C
Een beetje
D
Ik wil het nog wel een keer uitgelegd krijgen.

Slide 25 - Quiz

Succes!

Slide 26 - Diapositive