Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Lezen
Herhaling
Slide 1 - Diapositive
Wat zijn deelonderwerpen?
A
Verschillende aspecten (kanten/delen) van het onderwerp
B
Het belangrijkste wat over een onderwerp gezegd wordt
C
Alinea's over partijen, verkiezingen en de tweede kamer
D
Tekstgedeeltes, zoals inleiding en slot
Slide 2 - Quiz
Waarom is het belangrijk het onderwerp te weten voordat je een tekst helemaal gaat lezen?
A
Dan weet je waar het over gaat
B
Dan begrijp je de tekst beter
C
Dan kun je vast informatie opzoeken
D
Dan kun je je oriënteren
Slide 3 - Quiz
Hoe moet je een tekst lezen om het onderwerp te vinden?
A
Zoekend
B
Precies
C
Oriënterend
D
Globaal
Slide 4 - Quiz
Welke alinea('s) lees je als je het onderwerp wilt weten?
A
de laatste
B
de eerste
C
allemaal
D
de eerste en de laatste
Slide 5 - Quiz
Waar vind je deelonderwerpen vooral?
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 6 - Quiz
Hoe vind je de deelonderwerpen?
A
Lees de tekst heel precies
B
Lees de tekst zoekend door
C
Lees de tekst globaal door
D
Lees de tekst oriënterend door
Slide 7 - Quiz
Wat doe je bij oriënterend lezen?
A
De tekst heel precies lezen
B
Elke eerste en laatste zin van een alinea lezen
C
Je zoekt dan informatie in de tekst
D
De tekst als geheel bekijken en de eerste alinea lezen
Slide 8 - Quiz
Wat zijn alinea's?
A
Kleine stukjes waarin de tekst verdeeld is
B
4 zinnen over een onderwerp
C
Regels van de tekst
D
Tussenkopjes
Slide 9 - Quiz
Wat doe je bij globaal lezen?
A
De tekst heel precies lezen
B
Elke eerste en laatste zin van een alinea lezen
C
Je zoekt dan informatie in de tekst
D
De tekst als geheel bekijken en de eerste alinea lezen
Slide 10 - Quiz
Om de prijs van een bioscoopkaartje te achterhalen ga je op de website van de bioscoop:
A
precies lezen
B
oriënterend lezen
C
zoekend lezen
D
globaal lezen
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Diapositive
In welk deel staat de meeste tekst?
A
in het slot
B
in de eerste alinea
C
in de kern
D
in de inleiding
Slide 13 - Quiz
Uit welke delen bestaat een tekst?
A
mening, slot
B
verschillende alinea's
C
inleiding, kern/middenstuk, slot
D
kern/middenstuk, inleiding, slot
Slide 14 - Quiz
Wat vind je niet in het slot?
A
een samenvatting
B
een blik naar de toekomst
C
een deelonderwerp
D
een conclusie
Slide 15 - Quiz
Wat zijn tussenkopjes?
A
Titels van alinea's
B
Schuddende hoofdjes
C
Het slot van een tekst
D
Soort straatstenen
Slide 16 - Quiz
Om de hoofdgedachte te vinden lees je een tekst...
A
2 keer
B
Globaal
C
Oriënterend
D
Precies
Slide 17 - Quiz
Waar in de tekst kijk je of je misschien de hoofdgedachte kan vinden?
A
In het midden
B
In het slot
C
Aan het begin en einde
D
In de alinea
Slide 18 - Quiz
Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Vidéo
Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.
Slide 21 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom
Slide 22 - Quiz
Wat is GEEN signaalwoord van een tegenstellend tekstverband?
A
echter
B
toch
C
daarentegen
D
want
Slide 23 - Quiz
Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
Slide 24 - Quiz
Welke van de onderstaande teksten heeft een tegenstellend tekstverband?
A
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
B
We hebben Dylan gekozen vanwege zijn creativiteit. Daarnaast heeft hij veel ervaring.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie
vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
Slide 25 - Quiz
Welk tekstverband? VOLGEND JAAR ga ik naar Spanje op vakantie.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
Slide 26 - Quiz
Welk tekstverband? Roos en Jan willen weer naar school; Bas daarentegen heeft geen zin.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
Slide 27 - Quiz
De andere beperking is dat Google eigenaar blijft.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
Slide 28 - Quiz
Toen ik jong was, speelde ik met hoepels.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
Slide 29 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits
Slide 30 - Quiz
Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend
Slide 31 - Quiz
Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord 'bovendien'?