5h-les12-Modale werkwoorden-starkeVerben-Aufgaben

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Ziel:
Wiederholung Grammatik:
- Starke Verben im Präsens, Präteritum  und Perfekt
- Modalverben im Präsens, Präteritum und Perfekt

Slide 2 - Diapositive

Was sind nochmal starke Verben?
  • krijgen een klankverandering in de verleden tijd
  • het voltooid deelwoord eindigt op -en 
  • sterk in het Nederlands, dan meestal ook in het Duits

Voorbeelden: 
  • lopen - liep - gelopen
  • eten - at - gegeten

Slide 3 - Diapositive

Sterke werkwoorden met een e in de stam
Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen een e/i(e)-wissel. Welke vormen krijgen deze e/i(e) - wissel (twee vormen) 
1. du - vorm
2. er/sie/es - vorm

Slide 4 - Diapositive

i of ie? --> lang of kort 
Lange e wordt-ie
Korte e wordt-i
lesen
ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen
essen
ich esse
du isst
er/sie/es isst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen

Slide 5 - Diapositive

Uitzondering 1 - lange e wordt korte i
1.  geben  - du gibst - er gibt
2. nehmen - du nimmst - er nimmt
--> bij du, er/sie/es wordt de h vervangen door een m
3. treten - de trittst - er tritt  
--> let op - geen extra e

Slide 6 - Diapositive

Uitzondering 2 - geen e/i(e)-Wechsel
---> de werkwoorden gehen, stehen en bewegen zijn sterk, maar krijgen in de tegenwoordige tijd geen e/i(e)-wechsel

  • du gehst, er/sie/es geht
  • du stehst, er/sie/es steht
  • du bewegst, er/sie/es bewegt 

Slide 7 - Diapositive

Sterke werkwoorden met een a in de stam
Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen een a/ä-wissel. Welke vormen krijgen deze a/ä- wissel (twee vormen) 
1. du vorm
2. er/sie/es vorm

--> ook de werkwoorden laufen, stoßen 

Slide 8 - Diapositive

Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de o.t.t bij du en er/sie/es een ä
fahren
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
laufen
ich laufe
du läufst
er/sie/es läuft
 wir laufen
 ihr lauft
sie/Sie laufen

Slide 9 - Diapositive

Uitzondering - stam op - d/- t
ich 
du 
er/sie/es
wir 
ihr 
sie/Sie 
halte
hältst
hält

halten
haltet
halten

Slide 10 - Diapositive

voltooid deelwoord sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord kun je niet met grammaticaregeltjes afleiden. Vaak wordt het voltooid deelwoord gevormd door:
  • ge + stam + en. (geschlafen, gelaufen, gehalten, gegessen)

De vormen moet je in jouw grammatica-reader of  in jouw woordenboek opzoeken!

Slide 11 - Diapositive

1. Bij welke persoonlijke voornaamwoorden vindt de e/i(e)-Wechsel en a/ä-Wechsel plaats
A
ich + du
B
er/sie/es + ihr
C
du + er/sie/es
D
ihr + du

Slide 12 - Quiz

2 Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 13 - Quiz

3 (essen) Was _________ du am liebsten?
A
esst
B
ist
C
esse
D
isst

Slide 14 - Quiz

4 Du _________ mich nicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 15 - Quiz

5 (schlafen) Er _________ sehr früh.
A
schlaft
B
schläft
C
schlafst
D
schläfst

Slide 16 - Quiz

Lernziele
Ich wiederhole die Modalverben:
- Ich kenne die Übersetzungen für die Modalverben
- Ich kenne die Formen im Präteritum
- Ich kann die Formen im Präteritum benutzen


Slide 17 - Diapositive

Was ist ein Modalverb?
Een modaal (hulp)werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord (infinitief) in de zin bij staat. 
  • "Er will gehen." Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 18 - Diapositive

Modalverben auf Deutsch:

Slide 19 - Diapositive

Betekenis:
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, aardig vinden)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als opdracht van een ander of twijfel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 20 - Diapositive

Möchten...."de vreemde eend in de bijt". 

Slide 21 - Diapositive

Möchten = zou graag willen

Möchten is een vriendelijkere -/beleefdere vorm van willen. Deze vorm wordt in het Duits veel gebruikt als je iets wilt hebben. 

Beispiel: Ich möchte gerne ein Eis haben. 

Slide 22 - Diapositive

Modalverben im Präteritum (=in de verleden tijd)

Slide 23 - Diapositive

Modalverben im Präteritum
dürfen = durften
können = konnten
mögen = mochten
müssen = mussten
sollen = sollten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 24 - Diapositive

Die Deklination im Präteritum (=vervoegen in de verleden tijd)
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 25 - Diapositive

Präteritum
(wilde) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 26 - Quiz

Präteritum
(Mocht) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 27 - Quiz

Präteritum
(Wist) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 28 - Quiz

TIPPS - Wat helpt bij het leren?
  • Leer de betekenis goed, daarmee worden de meeste fouten gemaakt!
  • Let op de verandering van de klinker in de stam! (wissen - wussten; müssen - mussten; ...)
  • Enkelvoud: ich & er/sie/es hebben dezelfde vorm!
Extra: "man" (=men) en "wer" (=wie) krijgen altijd dezelfde vorm als er/sie/es!

Slide 29 - Diapositive

An die Arbeit!
 Bearbeite die Aufgaben im Reader:
1)  starke Verben, Seite 8: 18C+D
+ Grammatikreader, Seite 4, 5 und 6

2) Modalverben, Seite 13, Übung 31 
+ Grammatikreader, Seite 3+4
Hausaufgabe:
Alles fertig haben!

 

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive