TV3: Imparfait

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

TV3 Chapitre 4

IMPARFAIT=>
onvoltooid verleden tijd 



Slide 2 - Diapositive

Aujourd'hui
- de imparfait leren vormen
-de imparfait leren vertalen

Slide 3 - Diapositive

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t.  Bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep

hebben> ik had

gaan >> ik ging

en ga zo maar door !

Slide 4 - Diapositive

IMPARFAIT
je kunt deze tijd maken met een

een STAM  +  een UITGANG




Slide 5 - Diapositive

STAM
begin met het werkwoord in de tegenwoordige tijd
en bedenk/zoek op: de NOUS-vorm
nemen -> prendre
-> nous prenons 

haal daar -ons van af en je hebt de stam :   pren-

Slide 6 - Diapositive

HELE WERKWOORD

kijken - regarder
werken - travailler 
vinden - trouver
nemen/pakken - prendre
!!!
zijn - être 
NOUS-VORM

nous regardons 
nous travaillons
nous trouvons
nous prenons
!!!
nous sommes 
stam: ét-

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

onderwerp
stam
uitgang
vertaling
je/j'
habit
ais
ik woonde
tu
habit
ais
jij woonde
il/elle
habit
ait
hij/zij woonde
nous
habit
ions
wij woonden
vous
habit
iez
jullie woonden/u woonde
ils/elles
habit
aient
zij woonden

Slide 9 - Diapositive

werkwoord
nous-vorm présent
stam imparfait
parler
nous parlons
parl
finir
nous finissons
finiss
avoir
nous avons
av
être
-
ét
faire
nous faisons
fais
aller
nous allons
all
vouloir
nous voulons
voul
pouvoir
nous pouvons
pouv

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 20 - Question de remorquage

Let op:
De verleden tijd van il y a =
Il y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 21 - Diapositive

Zet onderstaande zinnen in de imparfait
Je suis au concert. 
Vous parlez anglais. 
Elle a 15 ans. 
Tu fais du sport? 

Slide 22 - Diapositive

Zet onderstaande zinnen in de imparfait
Je suis au concert. J'étais au concert.
Vous parlez anglais. Vous parliez anglais.
Elle a 15 ans. Elle avait 15 ans.
Tu fais du sport? Tu faisais du sport?

Slide 23 - Diapositive

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 24 - Quiz

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 25 - Quiz

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 26 - Quiz

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 27 - Quiz

Goed vervoegd?
j'avais
A
B

Slide 28 - Quiz

Goed vervoegd?
vous étions
A
B

Slide 29 - Quiz

Goed vervoegd?
ils parlaient
A
B

Slide 30 - Quiz

Goed vervoegd?
ils parlaient
A
B

Slide 31 - Quiz

Koppel de persoonlijke voornaamwoorden aan het juiste werkwoord.
avait
parlais
habitions
faisaient
étais
achetiez
tu
nous
ils
vous
il
je

Slide 32 - Question de remorquage

Et maintenant?
Ga naar VERBUGA.EU
In de linkerkolom: vinkje voor Passé Composé, Présent en Imparfait
Oefen met de volgende onregelmatige werkwoorden:    
ALLER – AVOIR – ÊTRE – FAIRE – PRENDRE 
en met deze regelmatige werkwoorden:
AIMER – ARRIVER – CHERCHER – DONNER – PARLER – REGARDER - RESTER

Slide 33 - Diapositive

Les devoirs (pour le prochain cours, 
lundi, le 10 octobre): 
Faire: Supplément: exercices  A, B, C (du supplément, Chapitre 4),
D'accord: 4.1 "Je suis malade" ex. 9 
§4.2 "Aux urgences" exercices 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13
Apprendre: Voca 4-1 et 4-2


Herhalen: Voca Le Français en Classe 1 et 2 (Quizlet)


Slide 34 - Diapositive

vertaal Frans-Nederlands:
denk in stappen:
- van welk werkwoord komt deze stam?
- wat betekent dat werkwoord?
- wat staat hier dan in de verleden tijd?

Slide 35 - Diapositive

vertaal:
il avait

Slide 36 - Question ouverte

vertaal:
nous étions

Slide 37 - Question ouverte

vertaal:
j'écoutais

Slide 38 - Question ouverte

vertaal:
on allait

Slide 39 - Question ouverte

Vragen?

Slide 40 - Carte mentale