u1 les 5 grammaire 2

  • Voca
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce que je vais faire ce week-end?
Moi, je vais regarder le match de hockey de ma fille

Je vais faire des devoirs

Une amie a son anniversaire, elle organise une fête

Je vais faire du jogging. 

Slide 2 - Diapositive

Le futur proche - nabije toekomst
- iets gaat straks of zeer binnenkort gaat gebeuren

- vorm van gaan + hele werkwoorden
aller + infinitif

je vais - tu vas - il va - nous allons - vous allez - ils vont



Slide 3 - Diapositive

Qu'est-ce que tu vas faire ce week-end?

Je vais faire du sport
Je vais faire du shopping
je vais voir mes amis
je vais visiter ma grand-mère/ mon grand-père




Je vais jouer à la console
Je vais ranger ma chambre
Je vais faire mes devoirs
je vais regarder la télé





Slide 4 - Diapositive

  • les devoirs
  • le passé composé met être
  • les devoirs
Le but: à la fin de ce cours:
  • begrijp ik wanneer ik de voltooide tijd (passé composé) met être moet gebruiken 
  • leer ik het toepassen en maak ik gebruik van denkstappen.

Slide 5 - Diapositive

Les devoirs - apprendre 4
le guichet
la queue
descendre
la gare
l'itinéraire
l'aller-simple
l'aller-retour
le quai

Slide 6 - Diapositive

exercice 16 a - page 23
1. Nous avons voyagé
2. J'ai acheté
3. Vous avez joué
4. Ils ont eu
5. Il a été
6. Tu as fait

Slide 7 - Diapositive

Het voltooid deelwoord in het NL
dansen - ik heb gedanst

gaan - ik ben gegaan

Wat zijn de 2 hulpwerkwoorden? Hoe vervoeg je het hoofdwerkwoord?

Slide 8 - Diapositive

Le passé composé
1) De passé composé gebruik je om te zeggen dat iets al gebeurd is. 




In het Nederlands bijvoorbeeld: ik HEB gegeten of
Ik BEN gevallen.

Slide 9 - Diapositive

Le passé composé

2) Bestaat uit een hulpwerkwoord AVOIR (hebben) of ÊTRE (zijn) en een voltooid deelwoord
 



Slide 10 - Diapositive

Het voltooid deelwoord
3) Maak je als volgt:



Werkwoorden op -er:

Haal de laatste -r weg en zet een accent op de laatste é -->

Parler -  praten --> 
parlé - gepraat
Werkwoorden op -ir:

Haal de laatste -r weg.

partir - vertrekken
parti - vertrokken

Slide 11 - Diapositive

Het voltooid deelwoord
3) Maak je als volgt:



Werkwoorden op -re:

Haal de laatste -re weg en voeg een u toe -->

vendre -  verkopen --> 
vend- verkocht

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Wat valt je op - wat is de regel?

Il a donné - Elle a donné
Il est parti - Elle est partie
Nous avons fini - Vous avez fini
Je suis tombé(e) - Ils sont tombés

Slide 14 - Diapositive

  • Voca

Slide 15 - Diapositive

Vendredi dernier
Le futur proche - nabije toekomst

- vorm van gaan + hele werkwoorden
aller + infinitif

Je vais faire du sport, je vais faire mes devoirs
je vais faire du shopping


Slide 16 - Diapositive

Qu'est-ce que tu as fait ce week-end?



Ryan et Hugo m'ont raconté:
- qu'ils avaient une compétition de voile
- ils ont gagné
ils sont devenus quatrième de la Hollande 
- Ryan a eu un accident





Slide 17 - Diapositive

exercice 16c
samen nakijken

blz 25

Slide 18 - Diapositive

Le passé composé
Als het hulpwerkwoord être is, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen:

mnl ev
-
Il est allé
vrl ev
+e
Elle est allée
mnl mv
+s
Nous sommes allés
Vous êtes allés
Ils sont allés
vrl mv
+es
Elles sont allées

Slide 19 - Diapositive

Zie ook pagina 24!

Slide 20 - Diapositive

Vergelijk met het Nederlands: hebben of zijn

Slide 21 - Diapositive

Elle s'est lavée
Ils sont partis
Il a mangé
Il est tombé
elle est montée
elles ont dansé

Slide 22 - Diapositive



Wat er gebeurt er met het voltooid deelwoord als de passé composé vervoegd wordt met être? 

Slide 23 - Diapositive



En wat gebeurt er met het voltooid deelwoord als de passé composé vervoegd wordt met avoir? 

Slide 24 - Diapositive

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Nous ... arrivés au Portugal.
A
avons
B
sommes

Slide 26 - Quiz

Tu ... allé au supermarché.
A
as
B
es
C
est
D
a

Slide 27 - Quiz

Ma soeur ... arrivée à l'heure.
A
a
B
es
C
est
D
as

Slide 28 - Quiz

Les amis ... allés au cinéma.
A
sont
B
avons

Slide 29 - Quiz

Klopt de zin in de passé composé?
Vous avez allé à Paris.
A
B

Slide 30 - Quiz

Elles sont arrivés à la maison.
A
B

Slide 31 - Quiz

Elle est allée à la piscine.
A
B

Slide 32 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 33 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 34 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer
B
être
C
écouter
D
louer

Slide 35 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Elle est ... à Lille. (arriver)

Slide 36 - Question ouverte

Nous sommes ... à l'école. (aller)

Slide 37 - Question ouverte

Les garçons sont ... en retard. (arriver)

Slide 38 - Question ouverte

Tu es ... au marché. (aller)

Slide 39 - Question ouverte

Sophie et Anne sont ... en France. (arriver)

Slide 40 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Sarah ... chez le coiffeur. (aller)

Slide 41 - Question ouverte

Nous ... en Espagne. (arriver)

Slide 42 - Question ouverte

Les filles ... au concert. (aller)

Slide 43 - Question ouverte

Ils ... chez moi. (arriver)

Slide 44 - Question ouverte

Au travail
Nog moeilijk? Maak met mij samen exercice 16d

Best makkelijk? Maak exercice 16d en 16e

Slide 45 - Diapositive

Les devoirs
Apprendre: page 24
Faire: exercice 16d

Slide 46 - Diapositive

Verbuga
Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden in de passé composé.
  1. In de kolom links vink je présent uit en de passé composé aan.
  2. In de kolom in het midden vink je 3 werkwoorden aan: aller, avoir, être en faire.
  3. In de kolom rechts vink je 4 werkwoorden aan: arriver, choisir, parler en finir.
  4. Klik op confirmer.
  5. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen bij welke persoon. Vul het hulpwerkwoord en voltooid deelwoord in.
  6. Klik op suivant om naar de volgende vraag te gaan.

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Lien