les 4 woordenschat

Nederlands
dinsdag 11 januari 
5e lesuur
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
dinsdag 11 januari 
5e lesuur

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Lezen
2. Terugblik Lezen H4
3. Uitleg woordenschat H4
4. Aan de slag 
5. Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Terugblik lezen H4 
Voor de vakantie hebben we dit onderdeel afgerond. 
Weten jullie nog waar dit over ging? Laten we eens kijken! 

Slide 4 - Diapositive

Feiten, meningen en argumenten.

Slide 5 - Diapositive

Uitleg feiten en meningen
Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld: Dit museum is gebouwd tussen 2013 en 2016. Je kunt controleren of dit waar is door bijvorbeeld op de website van het museum te kijken of door het op Wikipedia op te zoeken.


Slide 6 - Diapositive

Uitleg feiten en meningen
Een mening is wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Ik vind het een mooi gebouw is een mening. Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.

Slide 7 - Diapositive

Argumenten
Als iemand zijn mening wil verdedigen, legt hij uit waarom hij iets vindt. Dit noem je een argument. Bijvoorbeeld:
Ik vind het een mooi gebouw (= mening), want je kunt op veel plekken door het plafond de lucht zijn (= argument).

Slide 8 - Diapositive

Corona is een virus.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Hij vindt corona stom.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening?
De bladeren zijn nat.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

Feit of mening?
Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quiz

Dieselmotoren zijn slecht voor de gezondheid.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

Woordenschat 
achtervoegsels

Slide 14 - Diapositive

Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Er zijn ook woorden met een achtervoegsel. Als je de betekenis van een deel van het woord weet, kun je de betekenis van een woord met een achtervoegsel soms wel bedenken. 



Slide 15 - Diapositive

Voorbeeld achtervoegsel
Deze laarzen zijn heel goed bruik baar als het glad is.

In bruikbaar herken je het woord gebruiken. Bruikbaar betekent dus: je kunt het gebruiken.
Achtervoegsels die veel voorkomen, zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig.

Slide 16 - Diapositive

Soms geven achtervoegsels woorden een andere betekenis:
-loos: waardeloos = zonder waarde
-vol: smaakvol = met veel smaak
-lijks: wekelijks = elke week

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Aan de slag
Huiswerk voor morgen
Maak opdracht 1 en 2 

Slide 19 - Diapositive