1hv-wk21-grws-bw

Dinsdag 25 mei
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Dinsdag 25 mei

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Het is weer dinsdag
  • Terugblik
  • Uitleg nieuwe theorie
  • Werken aan de weektaak

Slide 2 - Diapositive

je moet op het terras altijd een hapje/slokje aan een vreemde vragen
OF
je moet in het openbaar vervoer altijd bij een vreemde op schoot gaan zitten
je moet op het terras altijd een hapje/slokje aan een vreemde vragen
je moet in het openbaar vervoer altijd bij een vreemde op schoot gaan zitten

Slide 3 - Sondage

Leerdoelen
Vandaag leer je:
-Wat een bijwoord is
-Hoe je het bijwoord uit een zin kan halen
-Wat het verschil is tussen het bijwoord en de bijwoordelijke bepaling
-Wat het verschil is tussen het bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je nog van de bijwoordelijke bepaling?

Slide 5 - Carte mentale

Gr. WS: het bijwoord
Het bijwoord lijkt heel erg op de bijwoordelijke bepaling.
Het kan van alles aangeven:
-tijd
-plaats
-zekerheid
-ontkenning

Slide 6 - Diapositive

Bijwoord of  wat anders?
Het bijwoord is lijkt soms op een bwb..
Het bijwoord benoem je bij woordsoorten (taalkundig ontleden)
De bijwoordelijke bepaling benoem je bij zinsdelen (redekundig ontleden)

Het bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord..
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijwoord niet

Verwar het bijwoord ook niet met het vragend voornaamwoord..
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen en dingen

Slide 7 - Diapositive

Bijwoorden
geven een plaats aan: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
geven een tijd aan: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
zijn woorden als: wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien
zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe.

Bijwoorden kunnen iets zeggen over:
een werkwoord: De scooter rijdt hard.
een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.
een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.

Slide 8 - Diapositive

Het bijwoord kan iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Benoem de bijwoorden:
Morgen gaat het vast hard regenen
A
vast, het
B
morgen, vast
C
morgen, vast, hard
D
gaat regenen

Slide 10 - Quiz

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 11 - Quiz

Welke stelling is waar?
A
Een bijwoord staat vaak aan het begin van een zin
B
Bijwoorden geven antwoord op vragen als: hoe, waar en waarom
C
Een bijwoord kan nooit een vraagwoord zijn
D
Bijwoorden kunnen iets zeggen over een werkwoord

Slide 12 - Quiz

Maak een korte zin met twee bijwoorden.

Slide 13 - Question ouverte

Werken aan de weektaak
Week 20
Afronden woordenschat H6
Begin aan gr. zd H6

Week 21
Afronden gr. zd H6
Begin aan gr. ws H6

Slide 14 - Diapositive

Welke opmerking past het beste bij deze les?
Ik kan het bijwoord herkennen en weet het verschil met andere woordsoorten en zinsdelen
Het ging snel, maar met herhaling weet ik het wel
Ik heb nog vragen
Ik vond het leuk, maar niet per se leerzaam
Ik vond het saai

Slide 15 - Sondage

Heb je het idee dat je deze les iets hebt geleerd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage