Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Grammatica Unit 3
toekomst will
used to
some/any
Slide 1 - Diapositive
Toekomst
'will'
Slide 2 - Diapositive
'Will'
Will + werkwoord gebruik je bij: - wensen of voorspellingen waarvoor je geen bewijs hebt. - een voorstel, aanbod, of besluit dat op dat moment wordt gedaan. - bij beloftes
I think she will become famous.
We will take you to the station. I will help you I promise!
Slide 3 - Diapositive
'Will'
Hoe maak je deze vorm? Will + werkwoord
I willhelp you
It willrain.
We willdo that.
Slide 4 - Diapositive
Vul de vorm van 'will' in: I ______ my best. (do)
Slide 5 - Question ouverte
Vul de vorm van 'will' in: She _____ us. (help)
Slide 6 - Question ouverte
Ontkenningen met 'will'
Slide 7 - Diapositive
Ontkenningen met 'will'
Om aan te geven in het Engels dat iets niet zal gebeuren gebruik je won't + werkwoord.
Will + not = won't
I won'thelp you - Ik zal jou niet helpen
Slide 8 - Diapositive
Vul de ontkennende vorm van 'will' in.
He _______ to the party. (not-come)
Slide 9 - Question ouverte
Vul de ontkennende vorm van 'will' in.
We _____ there. (not - be)
Slide 10 - Question ouverte
Vraagzinnen met 'will'
Slide 11 - Diapositive
Vraagzinnen met 'will'
Om vraagzinnen te maken met 'will' kun je net als in het Nederlands de persoonsvorm verwisselen met het onderwerp. Je zet 'will' dus vooraan in de zin.
Shewill help you. - Willshe help you?
Theywill go. - Willthey go?
Slide 12 - Diapositive
Vraagzinnen met 'will'
Let op! Uitzondering:
Bij vraagzinnen waarbij 'I' of 'We' het onderwerp is gebruik je 'shall' in plaats van 'will'.
Shall I make you a cup of tea?
Shall we go?
Slide 13 - Diapositive
Vul de vragende vorm van 'will' in:
_________ with me? (you-go)
Slide 14 - Question ouverte
Vul de vragende vorm van 'will' in:
__________ the door for you? (I - open)
Slide 15 - Question ouverte
'used to'
Slide 16 - Diapositive
Used to
'used to' + werkwoord gebruik je om te verwijzen naar dingen die eerst zo waren maar nu niet meer.
We used to have snow every winter.
I used to work at a supermarket.
Slide 17 - Diapositive
Used to
Hoe maak je deze vorm?
Used to + werkwoord
I used tobe small.
She used to have braces. We used toplay football.
Slide 18 - Diapositive
Ontkenningen 'used to'
Hoe maak je een ontkenning met used to?
Om een ontkenning te maken zet je 'didn't' voor 'used to'.
'Didn't' vertaald letterlijk naar 'deed niet'.
They didn't used to do that.
She didn'tused to call me.
Slide 19 - Diapositive
Vul de ontkennende vorm van used to in.
(-) ____ (she - to eat) meat.
Slide 20 - Question ouverte
Vul de ontkennende vorm van used to in.
(-) ____ (we - come) here.
Slide 21 - Question ouverte
Vraagzinnen met used to.
Hoe maak je vraagzinnen met used to?
Om een vraagzin te maken zet je het woordje 'did' vooraan in de zin. de rest blijft gewoon hetzelfde.
He used to walk to school . - Did he used to walk to school?
She used to work there. - Did she used to work there?
Slide 22 - Diapositive
Maak een vraagzin met 'used to'.
(?) ____ (you - to play) hockey?
Slide 23 - Question ouverte
Maak een vraagzin met 'used to'.
(?) ____ (she - to have) long hair?
Slide 24 - Question ouverte
Some/any
Slide 25 - Diapositive
Some/any
some/any - enkele, een beetje, wat
somebody/anybody - Iemand
something/anything - Iets
Somewhere/anywhere - ergens
some en any betekenen dus hetzelfde. Maar er zijn wel regels voor wanneer je welke gebruikt.
Slide 26 - Diapositive
Some
Some gebruik je bij: - bevestigende zinnen. I want to tell you something.
- Bij vraagzinnen waarvan je als antwoord 'ja' verwacht of het antwoord al weet.
Would you like something to drink?
Slide 27 - Diapositive
Any
Any gebruik je bij: - ontkennende zinnen. I don't know anything.
- Bij vraagzinnen waarvan je niet weet wat het antwoord gaat zijn.