Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Grammatica Unit 3.4
Wat deed jij vroeger?
Slide 1 - Diapositive
Wat deed jij vroeger dat je nu niet meer doet?
Slide 2 - Question ouverte
I used to dance when I was younger.
Slide 3 - Diapositive
Used to
Used to gebruik je om te zeggen dat dingen eerst zo waren, maar nu niet meer. In het Nederlands zeg je dan ‘Vroeger…’
I used to work at the Albert Heijn.
There used to be a pool near my home.
Slide 4 - Diapositive
Used to
Hoe maak je deze vorm?
Used to + werkwoord
I used tobe small.
She used to have braces. We used toplay football.
Slide 5 - Diapositive
(+)My mom ....................(work) full time.
A
used to work
B
did use to work
C
didn't use to work
Slide 6 - Quiz
Maak de zin af: (+) I _________ (to have) long hair.
Slide 7 - Question ouverte
Maak een positieve/normale zin met used to: I __________ (play) with dolls when I was a kid.
Slide 8 - Question ouverte
I used to have an office job.
I didn't use to be a teacher.
Slide 9 - Diapositive
Ontkenningen 'use to'
Hoe maak je een ontkenning met used to?
Om een ontkenning te maken zet je 'didn't' voor 'use to'.
'Didn't' vertaald letterlijk naar 'deed niet'.
LET OP! De d van used to, verdwijnt omdat er did in de zin staat!
They didn't use to do that.
She didn'tuse to call me.
Slide 10 - Diapositive
(-)We ...................(to be) friend.
A
used to be
B
didn't use to be
C
did use to be
Slide 11 - Quiz
Klopt deze zin? I didn't use to watch television.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 12 - Quiz
Vul de ontkennende vorm van used to in.
(-) ____ (she - to eat) meat.
Slide 13 - Question ouverte
Vul de ontkennende vorm van used to in.
(-) ____ (we - come) here.
Slide 14 - Question ouverte
Vraagzinnen met use to.
Hoe maak je vraagzinnen met use to?
Om een vraagzin te maken zet je het woordje 'did' vooraan in de zin. de rest blijft gewoon hetzelfde. LET OP! De d van used to, verdwijnt omdat er did in de zin staat!
He used to walk to school . - Did he use to walk to school?
She used to work there. - Did she use to work there?
Slide 15 - Diapositive
Maak de zin af: _____ Shauna _____ (to walk) to school?
A
Did ... walk
B
Does... use to walk
C
Did ... used to walk
D
Did ... use to walk
Slide 16 - Quiz
______ you _________ play football?
A
Have you used to
B
Did you use to
C
Did you used to
D
Have you use to
Slide 17 - Quiz
.....she ...............(to wear) glasses?
A
used to wear
B
didn't use to wear
C
Did use to wear
Slide 18 - Quiz
Maak een vraagzin met 'used to'.
(?) ____ (you - to play) hockey?
Slide 19 - Question ouverte
Some/any
Slide 20 - Diapositive
Some/any
some/any - enkele, een beetje, wat
somebody/anybody - Iemand
something/anything - Iets
Somewhere/anywhere - ergens
some en any betekenen dus hetzelfde. Maar er zijn wel regels voor wanneer je welke gebruikt.
Slide 21 - Diapositive
Some
Some gebruik je bij: - bevestigende zinnen. I want to tell you something.
- Bij vraagzinnen waarvan je als antwoord 'ja' verwacht of het antwoord al weet.
Would you like something to drink?
Slide 22 - Diapositive
Any
Any gebruik je bij: - ontkennende zinnen. I don't know anything.
- Bij vraagzinnen waarvan je niet weet wat het antwoord gaat zijn.