Starke Verben deutsch
1 / 14
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Hoe kun je aan een werkwoord zien, of het sterk is?
timer
1:00
Slide 2 - Question ouverte
Bij welke personen verandert de klinker in de stam?
timer
1:00
Slide 3 - Question ouverte
Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a ->ä
B
a-> i
C
er verandert niets
Slide 4 - Quiz
Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i
Slide 5 - Quiz
Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets
Slide 6 - Quiz
timer
2:00
starke Verben
schwache Verben
fahren
machen
heißen
nehmen
gehen
fallen
Slide 7 - Question de remorquage
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Welche 2 Verben haben keinen Wechsel?
timer
0:30
A
nehmen
B
treten
C
stehen
D
fahren
Slide 10 - Quiz
Übersetze:
Hij rijdt
Hij rijdt
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 11 - Quiz
Übersetze:
jullie lezen
jullie lezen
A
ihr liest
B
ihr lest
C
ihr list
D
ihr lesen
Slide 12 - Quiz
Fülle die richtigen Formen aus.
- fallen Er ....... vom Stuhl.
- nehmen Du ........ ein Stück Torte.
- fallen Er ....... vom Stuhl.
- nehmen Du ........ ein Stück Torte.
Slide 13 - Question ouverte
Schreibe jetzt einen Satz mit einem starken Verb.
Beispiel: Sie isst gerne Spinat.
Beispiel: Sie isst gerne Spinat.
