4V Woche 5.2: Starke Verben v.t. (Grammatik /Idiom)

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

4V - Kapitel 3 - 3. Februar 2023

Sport und Kultur

Inhalt dieser Stunde

1. Wiederholung: Idiom Aufgabe 6

2. Starke Verben 

     - Rückblick: Starke Verben im Präsens

     - Erklärung: Starke Verben im Präteritum und Perfekt

3. An die Arbeit 

Ziel(e):

• Du kannst die starken Verben im Präsens, im Präteritum und im Perfekt konjugieren.

Wiederholung Idiom

Aufgabe 5 + 6

1/6 Übersetze: aus Versehen
Der Radfahrer fährt aus Versehen über die Münzen

1. per ongeluk
2. uit frustratie

2/6 Übersetze: belebt
Die Münzen lagen in einer belebten Einkaufsstraße.

1. beleefd
2. druk

3/6 Übersetze: Obdachlose
Die Jugendlichen helfen dem Obdachlosen, das Geld aufzusammeln.

1. de dakloze
2. de opzichter

4/6 Übersetze: Begründung

1. toelichting
2. conclusie
3. samenvatting
4. reden

5/6 Übersetze:
Erläuterung

1. redengevend
2. verscherping
3. toelichting
4. gevolgtrekking

6/6 Übersetze: sich auseinander setzen
Viele Leute setzen sich mit dem Kunstprojekt auseinander.

1. zich beklagen over
2. zich bezighouden met
3. deelnemen aan
4. bekijken

Starke Verben

Algemeen

• Sterke ww krijgen een klinker verandering in de verleden tijd en vaak ook bij het volt.dw.
• Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt op -en
• Is het in het NL een sterk ww, dan is het bijna altijd in het Duits ook een sterk ww.

Sterke werkwoorden kunnen in het Duits ook in de tegenwoordige tijd een klankverandering krijgen.

a/ä-Wechsel

Sterke ww met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een Umlaut (ä). Voorbeeld:

ich schlafe

du schläfst

er/sie/es/man schläft

wir schlafen

ihr schlaft

sie/Sie schlafen

 

e/i-Wechsel

Sterke ww met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een i/ie. 

- Bij een korte e wordt het i. (essen - du isst) 

- Bij een lange e wordt het ie. (lesen - du liest)

Voorbeeld:

ich spreche

du sprichst

er/sie/es/man spricht

wir sprechen

ihr sprecht

sie/Sie Sprechen

 

E/i-Wechsel

(2 uitzonderingen)

1. De sterke ww geben, nehmen en treten hebben een lange klank, maar krijgen een i ipv een ie. 

(Let op! Bij het ww nehmen verandert de letter "h" bij du/er/sie/es naar een m, dus du nimmst). 

2. De sterke ww gehen en (ver)stehen hebben geen e/i-Wechsel. 

Kurze Übung

Wähle die richtige Option

1/8 Ergänze:
(schlafen) ..... Sie jede Nacht 8 Stunden?

1. Schlaft
2. Schläft
3. Schlafen
4. Schläfen

2/8 Ergänze:
(geben) ..... er mir Geld?

1. Gibt
2. Gebt
3. Giebt
4. Gibst

3/8 Ergänze:
(sehen) Annemarie ...... eine Katze.

1. siht
2. sieht
3. seht
4. siet

4/8 Ergänze:
(fangen) Die Show ...... um 20:00 Uhr an.

1. fange
2. fangt
3. fängst
4. fängt

5/8 Ergänze:
(fahren) Du ..... nach Spanien.

1. fahrst
2. fahrt
3. fährst
4. fährt

6/8 Ergänze:
(essen) Du ..... gerne Pommes.

1. isst
2. issst
3. esst
4. essst

7/8 Ergänze:
(lassen) Mein Vater ..... sein Auto in der Garage.

1. lässt
2. lasst
3. lasse
4. lässe

8/8 Ergänze:
(nehmen) Ich nehme eine Cola. Was ...... du?

1. nehmst
2. nihmst
3. niehmst
4. nimmst

De verleden tijd van sterke werkwoorden

Open je boek op S. 244 en 245

1/6 Vul de ontbrekende vorm in:
laufen - ...... - gelaufen

2/6 Vul de ontbrekende vorm in:
finden - fand - ......

3/6 Vul de ontbrekende vorm in:
schwimmen - schwamm - ......

4/6 Vul de ontbrekende vorm in:
essen - aß - ....

5/6 Vul de ontbrekende vorm in:
stehen - ...... - gestanden

6/6 Vul de ontbrekende vorm in:
anrufen - rief an - ......

Sterke werkwoorden in de verleden tijd

1. Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
2. Je vervoegt de sterke werkwoorden met de stenten-regel.
   
   

Beispiel: 

slapen: schlafen (er schläft - er schlief - geschlafen)

ich schlief--

du schliefst

er schlief--

wir schliefen

ihr schlieft

sie/Sie schliefen

Stappenplan

Stap 1: Wat is de stam van het werkwoord in de verleden tijd?

Stap 2: Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?

Stap 3: Waarop eindigt de stam van de verleden tijd? 
-d/-t
-s, -ss, -z, -ß
of anders?
Stap 4: uitgang erachter plakken!

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?

	regel (sprechen)	stam op -d/t (finden)	stam op -s, -ss, -z of - ß (lesen)
ich	sprach	fand	las
du	sprach - st	fand - est	las - t
er/sie/es	sprach	fand	las
wir	sprach - en	fanden	las - en
ihr	spracht - t	fand - et	las - t
sie/Sie	sprach - en	fand - en	las - en

1/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Wir (gehen) früher immer zusammen nach Spanien

1. gehten
2. gingen
3. gangen
4. ginget

2/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Wieso (schlafen) ihr so lang

1. schlieft
2. schlaft
3. schläft
4. schlif

3/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
(halten) ihr den Bann lang hoch?

4/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Frau Müller, (trinken) Sie gestern Rotwein?

5/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Du (finden) die Rose schön, oder?

6/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
(lesen) du immer die Zeitung?

7/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Das Kind (schneiden) sich in seinen Finger.

8/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Gestern (springen) er ins Wasser.

Übung macht den Meister!

Was? Maak opgave 13, 16 en 17 (vanaf S. 125) in je boek.

Niet af? Dan huiswerk

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?

	regel (sprechen)	stam op -d/t (finden)	stam op -s, -ss, -z of - ß (lesen)
ich	sprach	fand	las
du	sprach - st	fand - est	las - t
er/sie/es	sprach	fand	las
wir	sprach - en	fanden	las - en
ihr	spracht - t	fand - et	las - t
sie/Sie	sprach - en	fand - en	las - en

Lesdoel behaald?
Ik kan de sterke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.

😒🙁😐🙂😃