3.1: passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Le cours du 25 septembre

passé composé

VIFE : Fenna Visser

Planning

• Magister
• Le temps
• Passé composé

Magister

• Aanwezig
• Op tijd
• Boeken mee
• Huiswerk gemaakt 

Quel temps fait-il aujourd'hui ? (p. 28)

• Il fait mauvais/beau.
• Il fait froid/chaud.
• Il fait ... degrés.

Présent et passé

Aujourd'hui (= ...), je parle français.

Hier (= gisteren), j'ai parlé néerlandais.

Wat is het verschil tussen 'je parle' en 'j'ai parlé' ?

Passé composé

Passé: verleden

Composé: bestaat uit twee stukjes

"J'ai parlé" : welke twee stukjes?

Passé composé (p. 32)

Twee stukjes: hulpwerkwoord (ai) + voltooid deelwoord (parlé)

• J'ai : welk werkwoord is dit?
• Hoe maak je een voltooid deelwoord?

Passé composé

Twee stukjes: hulpwerkwoord (avoir) + voltooid deelwoord

Hoe zeg je dan: 

1. Jij hebt gepraat
2. Hij heeft gewerkt (werken = travailler)

Passé composé (p. 32-35)

Je gaat het nu zelf proberen!

• Faire: ex. 16e
• Aide (= hulp): grammaire p. 32
• Fini? lire grammaire p. 33

Passé composé (p. 32-35)

avoir, être, faire

een beetje anders: onregelmatig (p. 33)

1. Ik heb gehad
2. Ik ben geweest
3. Ik heb gedaan/gemaakt

Passé composé (p. 32-35)

Zelf proberen: regelmatig en onregelmatig door elkaar

• Faire: ex. 17acd, 19ab
• Aide (=hulp): grammaire p. 32-33, voca A
• Fini? ex. 17e, apprendre voca B

Devoirs

Apprendre: voca B (p. 50)

Faire: ex. 16e, 17acd, 19ab