Start gramm WS - groepjes

Welkom!

Pak je spullen:

• je eigen leesboek
  
• lesboek + schrift
  
• pen of potlood

Grammatica - woordsoorten

Deze periode werken we aan de grammatica, 

we leren over diverse woordsoorten. 

Je leert over:

• zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
• bijvoeglijk naamwoord
• persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
• voorzetsels en bijwoordelijke bepaling

Deze les

• Herhaling van de lidwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, voorzetsels en bijwoorden.  

Je gaat in groepen werken aan je presentatie over een van de woordsoorten. Die presentaties zijn na de vakantie.

We werken eerst naar de presentaties toe, daarna is de toets. 

Lesdoelen

Aan het einde van deze periode:

• kun je elk woord in een zin benoemen. 

Aan het einde van deze les:

• 
  

Woordsoorten

• lidwoorden - de, het, een (bepaald of onbepaald)
• zelfstandig naamwoorden - mensen, dieren, planten, dingen, gevoelens
  
• bijvoeglijke naamwoorden - zegt iets over het zelfstandig naamwoord
• persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord - verwijzen naar personen, dieren of dingen. 
• voorzetsels - geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan
• bijwoorden - 'prullenbak'

Aan de slag!

Je maakt met je groepsgenoten een mini-les.

• Vertel over het zinsdeel én leg uit hoe je het kunt vinden in de zin. 
• Je maakt met de klas een opdracht.
• De antwoorden worden besproken.
  
  

Volgende week geeft elk groepje de mini-les. 

Iedereen komt aan het woord en de hele klas doet actief mee. 

Je krijgt daarvoor een cijfer wat 0,5x meetelt. 

We werken in deze groepen:

Zelfstandig naamwoord en lidwoord - 

Bijvoeglijk naamwoord - 

Zelfstandig en hulpwerkwoord - 

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord - 

Voorzetsel - 

Bijwoord - 

Je kunt de theorie vinden op:

• Zelfstandig naamwoord en lidwoord, p. 206-207
  
• Bijvoeglijk naamwoord, p. 210-211
  
• Zelfstandig en hulpwerkwoord, p. 214-215
  
• Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, p. 218-219
  
• Voorzetsel, p. 222-223
• Bijwoord, p. 226-227

Aan de slag!

Je maakt met je groepsgenoten een mini-les.

Vertel over het zinsdeel en leg uit hoe je het kunt vinden in de zin. 

• Elk groepje geeft de mini-les
• Iedereen komt aan het woord
• Elk groepje maakt met de klas de bedachte opdracht
• Iedereen in de klas doet mee
• De antwoorden worden besproken
• Je krijgt een cijfer: dat telt 0,5x mee.