NN 1 - Grammatica 345z - wg, lv en mv deel 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

NN 1 - Grammatica 3+4+5z - lesdoelen

Je herhaalt wat het werkwoordelijk gezegde is.

Je herhaalt wat het lijdend voorwerp is.

 Je herhaalt wat een meewerkend voorwerp is.

Werkwoordelijk gezegde [wg]

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is een zinsdeel dat:

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heeft + gekeken
2. zegt wat het onderwerp DOET:  (Jan) heeft gekeken

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.
                   Jan |   wg   | vorige week | een film  |     wg    .                            

Werkwoordelijk gezegde [wg]

 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen

  Ik | sta | elke dag | om 7 uur | op.

             Ik | wg | elke dag | om 7 uur | wg.         

                    

Werkwoordelijk gezegde [wg]

 'te' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

Mijn zusjes | zitten | hun huiswerk | te maken.

          Mijn zusjes   |   wg   | hun huiswerk |       wg   .         

                       

Werkwoordelijk gezegde [wg]

 'aan het' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

De hond | is | met de katten | aan het spelen.

   De hond | wg | met de katten |   wg                 .    

                    

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zat je te eten tijdens de les?

1. zat
2. zat + eten
3. te + eten
4. zat + te + eten

Jan | heeft | aan Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

meewerkend voorwerp = z'n boek

meewerkend voorwerp = Pim

Jan | heeft | aan Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

lijdend voorwerp = z'n boek

lijdend voorwerp = Pim

Het lv of mv vinden: 

Jan | heeft | aan Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

1. Onderwerp vinden:  Jan

2. Werkwoordelijk gezegde vinden: heeft geleend

3. Wat + wg + ow: Wat heeft Jan geleend? > z'n boek = lv

4. Aan/voor wie + wg + ow: Aan wie heeft Jan geleend? > Pim = mv

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De school heeft een nieuw coronarooster voor de leerlingen bedacht.

1. De school
2. heeft
3. heeft bedacht
4. coronarooster

Wat is het lijdend voorwerp?

De school heeft een nieuw coronarooster voor de leerlingen bedacht.

1. De school
2. een nieuw coronarooster
3. coronarooster
4. de leerlingen

Wat is het meewerkend voorwerp?

De school heeft een nieuw coronarooster voor de leerlingen bedacht.

1. De school
2. een nieuw coronarooster
3. coronarooster
4. de leerlingen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Ik heb jou gisteren toch die foto laten zien!

1. heb laten zien
2. die foto
3. heb
4. zien

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik heb jou gisteren toch die foto laten zien!

1. gisteren
2. die foto
3. jou
4. Ik

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik heb jou gisteren toch die foto laten zien!

1. gisteren
2. die foto
3. jou
4. Ik

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Jamie gaf me snel een lekker bordje pasta.

1. me
2. Jamie
3. gaf
4. een lekker bordje pasta

Wat is het lijdend voorwerp?

Jamie gaf me snel een lekker bordje pasta.

1. me
2. Jamie
3. pasta
4. een lekker bordje pasta

Wat is het meewerkend voorwerp?

Jamie gaf me snel een lekker bordje pasta.

1. me
2. Jamie
3. pasta
4. een lekker bordje pasta

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mag ik dit aan mijn moeder vertellen?

1. mag
2. mag ik
3. mag mijn moeder
4. mag vertellen

Wat is het lijdend voorwerp?

Mag ik dit aan mijn moeder vertellen?

1. ik
2. dit
3. mijn moeder
4. vertellen

Wat is het meewerkend voorwerp?

Mag ik dit aan mijn moeder vertellen?

1. ik
2. dit
3. mijn moeder
4. vertellen