Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
In welke eeuw was de Tijd van Burgers en Stoommachines?
A
17e eeuw
B
18e eeuw
C
19e eeuw
D
20e eeuw
Slide 2 - Quiz
Welk samenlevingstype ontstaat in de tijd van burgers en stoommachines?
A
De autarkische samenleving
B
De industriële samenleving
C
De landbouwstedelijke samenleving
D
Samenleving van jagers en verzamelaars
Slide 3 - Quiz
In welk land begon de industriële revolutie?
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika
Slide 4 - Quiz
In welke beroepen begon de Industriële Revolutie?
A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel
Slide 5 - Quiz
Wat betekent "Industriële Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd
Slide 6 - Quiz
Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten
Slide 7 - Quiz
Wat is een van de belangrijkste uitvindingen in de industriële revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector
Slide 8 - Quiz
Welke sector ontstaat door de komst van de industrialisatie?
A
landbouwsector
B
industriesector
C
informele sector
D
dienstensector
Slide 9 - Quiz
Bekijk de afbeelding ->
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
huisnijverheid
C
beleggers
D
dienstensector
Slide 10 - Quiz
Door de industrialisatie groeide de dienstensector ook snel. Waarom is dit denk je?
A
Veel mensen haten werken in de fabriek dus zoeken iets anders
B
Fabrieken hebben ook technische mensen en administratieve mensen nodig
C
Er zijn steeds meer bedrijven die diensten willen verlenen aan arme arbeiders
D
Mannen moesten in dienst (het leger) om ontevreden arbeiders onder de duim te houden.
Slide 11 - Quiz
Vul in: oorzaak of gevolg? 1 Tussen 1850 en 1900 groeide de Nederlandse bevolking van drie miljoen naar vijf miljoen inwoners. Dit was een van de ............... van de sterke groei van de industrie. 2 Vanaf circa 1895 nam de werkgelegenheid in de Nederlandse dienstensector opvallend snel toe. Dit was een van de ................ van de toenemende industrialisatie.
A
1. oorzaken, 2. gevolgen
B
1. oorzaken, 2. oorzaken
C
1. gevolgen, 2. gevolgen
D
1. gevolgen, 2. oorzaken
Slide 12 - Quiz
Sleep de kenmerken naar de juiste samenleving
Industriële samenleving
Landbouw samenleving
In steden zijn handel en nijverheid belangrijk
In steden zijn industrie en diensten belangrijk
Meer dan de helft van de bevolking woont in de stad
Meer dan de helft van de bevolking woont op het platteland
Slide 13 - Question de remorquage
Onder welke omstandigheden moesten de arbeiders werken in de fabrieken?
Slide 14 - Carte mentale
Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning
Slide 15 - Quiz
Wanneer is er sprake van echte democratie in Nederland?
A
1848
B
1879
C
1917
D
1919
Slide 16 - Quiz
In welk jaar kreeg Nederland voor het eerst een Nederlandse koning?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 17 - Quiz
De belangrijkste politieke groep in 1848 waren de ......?......
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Confessionelen
Slide 18 - Quiz
Wie hebben er kiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaald mag hij stemmen
D
Niemand mag stemmen
Slide 19 - Quiz
Liberalen willen vooral.....
A
Weinig overheidsbemoeienis
B
Gelijkheid
C
Geen vrijheid
D
Politiek met de bijbel
Slide 20 - Quiz
Welke politieke groep mocht een nieuwe grondwet maken
A
Socialisten
B
liberalen
C
democraten
D
prinsgezinden
Slide 21 - Quiz
Wat betekent ' algemeen kiesrecht? '
A
stemrecht voor vrouwen
B
stemrecht voor rijke mannen
C
stemrecht voor mannen
D
stemrecht voor mannen en vrouwen
Slide 22 - Quiz
Een koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie
Slide 23 - Quiz
Wie mogen er in 1848 stemmen?
A
Mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Niemand
Slide 24 - Quiz
Kies een kenmerk van de Parlementaire Democratie.
A
Grondwet
B
Vrije en geheime verkiezingen
C
Parlement als hoogste macht
D
Trias Politica
Slide 25 - Quiz
Het volk regeert via gekozen volksvertegenwoordigers Dit noem je:
A
Een dictatuur
B
Een monarchie
C
Een parlementaire democratie
D
Verkiezingen
Slide 26 - Quiz
In welk jaar mochten alle Nederlandse burgers stemmen