M4 Toetsstof SE Lezen

 Overzicht Toetsstof - SE Lezen
December 2023
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

 Overzicht Toetsstof - SE Lezen
December 2023

Slide 1 - Diapositive

Overzicht
HS 1 Lezen: Indeling van een tekst (blz 12)
HS 2 Lezen: Verbanden en signaalwoorden (blz 42)
HS 3 Lezen: Feiten, meningen en argumenten (blz 72)
HS 4 Lezen: Leesdoelen en leesstrategieën (blz 102)

Kijk ook achterin je boek bij het hoofdstuk over de voorbereiding voor het examen.

Slide 2 - Diapositive

HS 1 Lezen: Indeling van een tekst
Doel:
- je weet dat een goede tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot .
- je kunt de functie van de inleiding, middenstuk en het slot van een tekst benoemen

Slide 3 - Diapositive

INLEIDING
In de inleiding van een tekst wordt bijna altijd het onderwerp genoemd.

Slide 4 - Diapositive

INLEIDING
Naast het onderwerp wordt bijvoorbeeld:
- de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd
- een voorbeeld bij het onderwerp gegeven
- een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld
- een belangrijke vraag gesteld
- een mening (over het onderwerp) gegeven
- de hoofdgedachte van een tekst genoemd
-een deskundige over het onderwerp geïntroduceerd
- een korte samenvatting van de tekst gegeven

Slide 5 - Diapositive

MIDDENSTUK (KERN)
- bestaat vaak uit meerdere alinea's
- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp (deelonderwerpen)
- elke alinea kan een tussenkopje hebben

Slide 6 - Diapositive

SLOT
Dit is de afronding van de tekst
Het laatste deel

Slide 7 - Diapositive

SLOT
In de afronding wordt bijvoorbeeld:
- de hoofdgedachte van de tekst genoemd

- een advies gegeven

- een conclusie getrokken

- een korte samenvatting van de tekst gegeven

- een toekomstverwachting genoemd

- een vraag uit de inleiding beantwoord

Slide 8 - Diapositive

HS 2 Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden
Doel:
Je kunt veelvoorkomende tekstverbanden herkennen, benoemen en begrijpen aan de hand van de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 9 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 10 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

je de tekst

beter begrijpt.


Slide 11 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 12 - Diapositive

Tekstverbanden
1. Tijd/volgorde
2. Opsomming 
3. Tegenstelling 
4. Oorzaak-gevolg 
5.Voorbeeld/algemene uitspraak 
6. Voorwaarde 
7. Reden/argument 
8. Conclusie 
9. Vergelijking 
10. Doel-middel

Slide 13 - Diapositive

Tekstverbanden
1) Nadat hij de motor had gestart ging het alarm van de auto af.
Tijd / Volgorde
Signaalwoord: Nadat
Andere signaalwoorden: eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later

2)  Ik zit op voetbal. Daarnaast ga ik doordeweeks weleens hardlopen.
Opsomming - Signaalwoord: Daarnaast 
Andere signaalwoorden: en, ook, tevens, bovendien, ten eerste, ten tweede, daarnaast

3) Bill Gates is een echte weldoener. Zo schenkt hij elke maand de helft van zijn inkomen aan goede doelen.
Algemene uitspraak / Voorbeeld
- Signaalwoord: Zo
Andere signaalwoorden: Zoals, bijvoorbeeld

Slide 14 - Diapositive

Tekstverbanden
4) Corona is heel besmettelijk. Het is dus erg belangrijk om je aan de maatregelen te houden. 
 Conclusie
Signaalwoord: Dus 
Andere signaalwoorden:  Daarom, concluderend, kortom.


5) John heeft zijn auto op Marktplaats gezet, want hij heeft een motor gekocht.
Reden - Signaalwoord: Want
Andere signaalwoorden: Omdat, daarom.

6) Doordat het vliegtuig vertraagd was, kwam de zanger te laat bij het stadion aan.
Oorzaak / Gevolg
- Signaalwoord: Doordat
Andere signaalwoorden: Daardoor, zodat, waardoor, door, zodoende

Slide 15 - Diapositive

Tekstverbanden
7) Hoewel Truus een hekel aan hitte heeft, is ze toch naar Turkije vertrokken. 
Tegenstelling - Signaalwoord: Hoewel 
Andere signaalwoorden: maar, echter, toch, daar staat tegenover dat, daarentegen, dat ligt heel anders 

8) Ik mag van mijn moeder naar het feestje in de stad, mits ik word thuisgebracht. 
 Voorwaarde - Signaalwoord: Mits 
Andere signaalwoorden: als, indien, wanneer, tenzij, in het geval dat, als…dan,

9) Jolande verdient met hetzelfde werk minder geld dan ik.
Vergelijking
- Signaalwoord: minder dan
Andere signaalwoorden: net zoals, even … als, in vergelijking met, meer/groter dan, 

10) Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel moeten oefenen met schrijven.
 Doel-middel
- Signaalwoord: Doel = om eindexamen te halen. Middel = veel oefenen met schrijven

Slide 16 - Diapositive

HS 3 Lezen: Feiten, meningen en argumenten
Doel:
  •  Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een feit en een mening.
  •  Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een mening en een argument.

Slide 17 - Diapositive

Feiten
1. Kun je bewijzen of controleren:
 ”Die laptop kost bij Mediamarkt 400 euro.”
2. Daarover kun je niet van mening verschillen:
 ”Van regen word je nat.”
 3. Kun je opzoeken:
 ”In een Snickers zitten 321 calorieën.”

Slide 18 - Diapositive

Meningen
 Meningen - Geven aan wat iemand vindt. Een ander kan hier heel anders over denken. Je kunt het hier dus mee eens of oneens zijn:
 ”Turnen is een gave sport.”
 ”Rozen vind ik de mooiste bloemen.”
 ”Die muziek is echt te gek!”

 Mening is een ander woord voor standpunt.
 Je kunt er vaak de signaalwoorden ’ik vind’ of ’volgens mij’ voor denken.

Slide 19 - Diapositive

Argumenten
ArgumentenDit zijn redenen die je geeft om je mening te onderbouwen.

 Ik vind turnen een gave sport want er zijn veel verschillende onderdelen.
 Ik vind turnen een gave sport = mening
 Er zijn veel verschillende onderdelen = argument

 Ik vind die film echt gaaf, omdat het tot het laatste moment zo spannend is.
 Ik vind die film echt gaaf = mening
 Het is tot het laatste moment spannend = argument

 Denk aan signaalwoorden: daarom, want, omdat -->  reden/argument.

Slide 20 - Diapositive

HS 4 Lezen: Leesdoel en leesstrategie
Doel:
- Je weet welke leesstrategieën er zijn en wanneer je die gebruikt.
- Je kunt een leesdoel bepalen en daarna de juiste leesstrategie.
 

Slide 21 - Diapositive

HS 4 Lezen: Leesdoel en leesstrategie
LEESDOEL = Waarom lees je iets?

LEESSTRATEGIE = Hoe lees je iets?
 

Slide 22 - Diapositive

H4 Lezen
Opdracht keuze:
  • maak opdracht 3
  • blz. 

Leesdoel
Leesstrategie
Aandachtspunten
Onderwerp vaststellen.
Snel weten of een tekst bruikbaar/interessant is.
Oriënterend lezen
Bekijk de titel, tussenkopjes, illustraties, anders gedrukte woorden, de bron.
Lees de inleiding.
Deelonderwerpen vinden.
Globaal lezen
Lees de tussenkopjes.
Lees de eerste en laatste alinea.
Lees de eerste en laatste zin van alle alinea's. 
De tekst helemaal lezen en begrijpen.
Precies lezen
Lees de tekst helemaal.
Gebruik woordraadstrategieën.
Zoek naar belangrijke zinnen en signaalwoorden.
Bedenk wat de hoofdgedachte is.
Informatie zoeken.
Het antwoord op een vraag zoeken.
Zoekend lezen
Kijk naar de tussenkopjes en de anders gedrukte woorden.
Als je weet waar de informatie is, ga je precies lezen.
Betrouwbaarheid beoordelen.
Kritisch lezen
Beoordeel of:
- bron actueel of betrouwbaar is.
- schrijver deskundig en onpartijdig is.

Slide 23 - Diapositive