Grandes Lignes - 2vwo - chapitre 1 bron C

BONJOUR V2!
LESPROGRAMMA

- Overhoren vocabulaire B
- Phrases-clés
- uitleg bron C : le passé composé
- Au travail

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR V2!
LESPROGRAMMA

- Overhoren vocabulaire B
- Phrases-clés
- uitleg bron C : le passé composé
- Au travail

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent:
il fait froid
A
het is warm
B
het is mooi weer
C
het is koud

Slide 2 - Quiz

faire du camping
A
de camping
B
kamperen
C
samen kamperen
D
huren

Slide 3 - Quiz

Vertaal naar het Nederlands:
le temps

Slide 4 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
il y a une bonne ambiance

Slide 5 - Question ouverte

Geef de juiste betekenis van het woord:
le soir
A
de avond
B
de nacht
C
de dag
D
de middag

Slide 6 - Quiz

rencontrer
A
vertellen
B
ontmoeten
C
reizen
D
lopen

Slide 7 - Quiz

pourquoi
A
omdat
B
waarom
C
voor wie

Slide 8 - Quiz

le printemps (de lente)
l'automne (de herfst)
l'été
l'hiver

Slide 9 - Question de remorquage

Welk land is:
La Suisse

Slide 10 - Question ouverte

Welk land is:
l'Allemagne

Slide 11 - Question ouverte

Hoe zeg je...
Het is warm

Slide 12 - Question ouverte

Hoe zeg je....
Het is koud.

Slide 13 - Question ouverte

Hoe zeg je...
Het is mooi weer.

Slide 14 - Question ouverte

Tu es allé en vacances avec qui?
A
Oui, c'était super!
B
Avec mes parents.
C
Non, pas du tout.
D
Nous sommes restés trois semaines.

Slide 15 - Quiz

Il a fait beau?
A
C'est mon père.
B
Oui, merci!
C
Oui, il a fait très chaud, entre 30 et 35 degrés
D
J'habite à la Haye.

Slide 16 - Quiz

L'accrobrance, qu'est-ce que c'est?
A
J'ai 14 ans.
B
Oui, c'était super!
C
C'est très cool!
D
C'est un parcours dans les arbres.

Slide 17 - Quiz

LE PASSÉ COMPOSÉ
Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd

Je vertelt dat je iets hebt gedaan. Het is voltooid/gedaan.

Bijvoorbeeld: Ik heb het huiswerk gemaakt.


Slide 18 - Diapositive

LE PASSÉ COMPOSÉ
De passé composé bestaat uit twee werkwoorden:

1) een hulpwerkwoord
avoir/être (hebben/zijn)

2) voltooid deelwoord
(gelopen, gelezen, gemaakt, gesport, gegeten, etc.)

Slide 19 - Diapositive

Hoe maak je een voltooid deelwoord in het Frans?
In het Nederlands plak je 'ge-' voor het werkwoord en eindigt het meestal op '-en'.

In het Frans werkt het iets anders. 
1) Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld: chercher (zoeken)
2) Je haalt -er van het hele werkwoord: cherch-
3) Je plakt een 'é' achter de stam: cherché

J'ai cherché mon livre partout = Ik heb mijn boek overal gezocht

Slide 20 - Diapositive

LET OP!!!
Deze 3-stappenregel geldt alleen voor de regelmatige werkwoorden (werkwoorden op -er)!!

Je hebt ook nog de onregelmatige werkwoorden:





avoir
eu
gehad
être
été
geweest
faire
fait
gedaan, gemaakt

Slide 21 - Diapositive

Wat is het voltooid deelwoord van..
aimer

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van..
adorer

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van..
marcher

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van...
avoir

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van..
être

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van...
faire

Slide 27 - Question ouverte

DONC..
Ik heb mijn boek gezocht = j'ai cherché mon livre.
Jij hebt gewonnen = tu as gagné.
Hij heeft met hem gesproken = il a parlé avec lui.


Ik ben gegaan = je suis allé
Hij is thuis aangekomen = il est arrivé chez lui.

MAIS..

Slide 28 - Diapositive

Hulpwerkwoord: avoir of être?
Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans 'avoir'.

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, gebruik je in het Frans 'être'.
Ik heb gegeten = j'ai mangé
Ik ben gegaan = je suis allé(e)

Slide 29 - Diapositive

avoir
=
 hebben
Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
as
avez
a
ai
ont
avons

Slide 30 - Question de remorquage

être
=
  zijn



Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 31 - Question de remorquage

LA FIN
HUISWERK:
Maken:
- bron C opdracht 13c page 13

Leren:
- het rijtje van het werkwoord avoir & être!!
- bladzijde 10 van je tekstboek.

Slide 32 - Diapositive

Bron C opdracht 13c, 13d, 14 page 13-15 WB

Slide 33 - Diapositive