Herhaling gehele lesbrief

Herhaling 
Lesbrief Monetaire Zaken
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling 
Lesbrief Monetaire Zaken

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 1
- Definitie geld (chartaal + giraal) 
- Functies van geld
- Vormen van 'sparen' --> opbouwen vermogen
- Vermogensmarkt
- Liquiditeiten
- Wederzijdse schuldaanvaarding
- Rente + hoogte waarvan afhankelijk
- Beleggen v.s. investeren

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
B
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en betaalmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 3 - Quiz

Op welke drie manieren kan je vermogen opbouwen (ook wel vormen van 'sparen')

Slide 4 - Question ouverte

Is er bij wederzijdse schuldaanvaarding sprake van geldschepping?
A
soms
B
altijd
C
misschien
D
bijna altijd

Slide 5 - Quiz

Waar is de hoogte van de rente NIET van afhankelijk?
A
Wanbetaling (debiteurenrisico)
B
Inflatierisico
C
Tijdsvoorkeur
D
Leeftijd

Slide 6 - Quiz

Het kopen van aandelen of obligaties is ...
A
investeren
B
beleggen

Slide 7 - Quiz

Hoofdstuk 2
Depositogarantiestelsel
Bankrun & Bankencrisis
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Liquiditeitspercentage / Dekkingspercentage
Geldschepping & Geldvernietiging

Slide 8 - Diapositive

In welk geval stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
Mia haalt € 50 van haar betaalrekening om naar de kermis te gaan.
B
Ellen zet € 100 over van haar betaalrekening naar haar spaarrekening.
C
Safae zet € 200 over van haar spaarrekening naar haar betaalrekening.
D
Jochem betaalt zijn boodschappen in de supermarkt met zijn betaalpas.

Slide 9 - Quiz

Tot welk bedrag worden de tegoeden van klanten veilig gesteld bij het Europese Depositogarantiestelsel?
A
20.000 euro
B
100.000 euro
C
200.000 euro
D
50.000 euro

Slide 10 - Quiz

Wat is het liquiditeitspercentage van bank A?
A
50%
B
82,1%
C
100%
D
15%

Slide 11 - Quiz

Hoofdstuk 3
Solvabiliteit
Substitutie
Transformatie
Primaire en Secundaire liquiditeiten
Binnenlandse liquiditeitenmassa
Mutatiebalansen
Overheid en overheidssaldo
Staatsobligatie

Slide 12 - Diapositive


Wat gebeurt hier?
A
Geldschepping
B
Substitutie
C
Transformatie
D
Ontpotten

Slide 13 - Quiz

Door substitutie verandert de omvang van de ...
A
girale geldhoeveelheid
B
maatschappelijke geldhoeveelheid
C
primaire liquiditeitenmassa
D
binnenlandse liquiditeitenmassa

Slide 14 - Quiz

Hoofdstuk 4
Soorten inflatie (hyper-, bestedings-, kosten-)
Koopkracht (RIC/NIC/PIC)
Consumentenprijsindex --> CPI
Indexering pensioenen (waardevast & welvaartsvast)
Dekkingsgraad
Wisselkoers

Slide 15 - Diapositive

Bereken de consumentenprijsindex (CPI)
Afronden op 1 decimaal
A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9

Slide 16 - Quiz

Welvaartsvast betekent dat de (pensioen)uitkering ...
A
Mee groeit met de prijzen
B
Bevriest
C
Mee groeit met de CAO-lonen
D
Gekort wordt

Slide 17 - Quiz

Twee beweringen:
(1) Door een dalende wisselkoers van de euro daalt de inflatie in de eurolanden.
(2) Door een stijgende arbeidsproductiviteit kan de kosteninflatie beperkt worden.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout.

Slide 18 - Quiz

Hoofdstuk 5
ECB + doelstellingen
Monetair beleid (verkrappend & verruimend)
Instrumenten Monetair beleid: 
- Geldmarktrente
- Inflation targeting
- Open markttransacties
Liquiditeitsval
Zero-lowerbound
Helikoptergeld
Systeembank

Slide 19 - Diapositive

De hoofdtaak van de ECB is ...
A
de externe waarde stabiliseren
B
het beleid gericht op prijsstabiliteit
C
het bedrijfseconomisch toezicht op de banken
D
de zorg voor een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer

Slide 20 - Quiz

In een land loopt de inflatie door een goed draaiende economie langzaam op. De vakbonden dreigen met aangepaste looneisen te komen. De centrale bank reageert door aan te geven dat haar inflatiedoelstelling onveranderd blijft. Hoe noem je deze vorm van monetair beleid?
A
Rentebeleid
B
Helikoptergeld
C
Kwantitatieve verruiming
D
Inflation targeting

Slide 21 - Quiz

Als de centrale bank de inflatie te hoog vindt, zal zij een …(I) … monetair beleid gaan voeren, waardoor de rente op de … (II) … zal gaan stijgen.
A
(I) = verkrappend; (II) = geldmarkt.
B
(I) = verkrappend; (II) = kapitaalmarkt.
C
(I) = verruimend; (II) = geldmarkt.
D
(I) = verruimend; (II) = kapitaalmarkt.

Slide 22 - Quiz

EXTRA VRAGEN
Om thuis te oefenen voor het SE!

Slide 23 - Diapositive

Om de kredietverlening te beperken kan de ECB ...
A
de refirente verlagen
B
staatsobligaties verkopen aan banken
C
tijdelijk kopen van vreemde valuta van banken
D
solvabiliteitspercentage verlagen.

Slide 24 - Quiz

Mutatiebalans van een bank:
Activa: kas -€10.000
Passiva: rekening-courant +€10.000 en spaartegoeden -€20.000

Wat is er aan de hand bij de bovenstaande mutatiebalans?
A
Hier is sprake van geldschepping door middel van transformatie
B
Hier is sprake van geldvernietiging door middel van transformatie
C
Hier is sprake van geldschepping door middel van substitutie
D
Hier is sprake van geldvernietiging door middel van substitutie

Slide 25 - Quiz

Wanneer een rekeninghouder bij de ABN-AMRO zijn dollartegoed omzet in een rekening-couranttegoed in euro's, is dat een voorbeeld van ...(1)..., waarbij de maatschappelijke geldhoeveelheid ...(2)...
A
(1) substitutie, (2) gelijk blijft
B
(1) substitutie, (2) toeneemt
C
(1) transformatie, (2) gelijk blijft
D
(1) transformatie, (2) toeneemt

Slide 26 - Quiz

De NV Akzo/Nobel stort $ 3.000.000 bij de ABN-AMRO en laat de tegenwaarde van € 3.800.000 bijschrijven op haar rekening-couranttegoed bij die bank. Door deze transactie zal in Nederland de primaire liquiditeitenmassa ...(1)... en de girale geldhoeveelheid ...(2)...
A
(1) toenemen, (2) toenemen
B
(1) toenemen, (2) gelijk blijven
C
(1) gelijk blijven, (2) toenemen
D
(1) gelijk blijven, (2) gelijk blijven.

Slide 27 - Quiz

Welk gevaar ontstaat er voor cliënten van een bank, als die bank niet voldoende liquide is?
A
Dat de cliënten moeten uitzien naar een andere bank.
B
Dat de cliënten minder rente krijgen op hun spaargeld.
C
Dat er geen contant geld meer opgenomen kan worden.
D
Dat er geen nieuwe rekeningen meer geopend kunnen worden.

Slide 28 - Quiz

Twee beweringen:
(1) Giraal geld is het geld van mensen en bedrijven (exclusief banken), dat op de spaarrekeningen bij de banken staat.
(2) Een girale betaling gebeurt altijd met een pinpas.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed, (2) is fout
C
(1) is fout, (2) is goed
D
Beide zijn fout

Slide 29 - Quiz

Waar zit de fout in de volgende redenering?
In het eurogebied heerst overbesteding --> hoge inflatie --> ECB zal de rente verlagen --> de besparingen nemen toe --> het lenen neemt af --> de bestedingen nemen af --> de inflatie neemt af.
A
Het lenen neemt af
B
ECB zal de rente verlagen
C
De besparingen nemen toe
D
Nergens, de redenering is juist.

Slide 30 - Quiz

Een verlaging van de rentestand leidt tot ...(1)... aandelenkoersen, omdat beleggers op grote schaal overstappen van ...(2)...
A
(1) lagere, (2) aandelen naar obligaties
B
(1) lagere, (2) obligaties naar aandelen
C
(1) hogere, (2) aandelen naar obligaties
D
(1) hogere, (2) obligaties naar aandelen

Slide 31 - Quiz

Mutatiebalans van een bank:
Activa: kas -€100
Passiva: spaartegoeden - €100

Bij welke transactie hoort de bovenstaande mutatiebalans?
A
Een klant stort € 100 op een spaartegoed
B
Een klant neemt € 100 op van een spaartegoed
C
Een klant schrijft € 100 over van een spaartegoed
D
Een klant leent € 100 van de bank

Slide 32 - Quiz

Door substitutie verandert de omvang van de ...
A
girale geldhoeveelheid
B
maatschappelijke geldhoeveelheid
C
primaire liquiditeitenmassa
D
binnenlandse liquiditeitenmassa

Slide 33 - Quiz

Karel heeft in 2017 een nettoloon van € 1.120. In 2018 stijgt zijn nettoloon naar € 1.150. In 2018 stijgt het CPI van 109,8 (2017) naar 111,0.

Bereken met hoeveel procent het reële nettoloon van Karel is gestegen in 2018 ten opzichte van 2017.
A
1,2%
B
-7,5%
C
1,56%
D
2,7%

Slide 34 - Quiz

Waarom probeert de centrale bank een faillissement van een (grote) bank te voorkomen?
A
De centrale bank kan dan een deel van het uitgeleende geld weer terug krijgen.
B
Door een faillissement zal de inflatie in een land snel oplopen.
C
Het faillissement van een bank is schadelijk voor het vertrouwen van het publiek in de banken.
D
Door het faillissement van een bank zal de geldmarktrente gaan stijgen.

Slide 35 - Quiz

Balansgegevens van een bank (x € 1.000.000):
Activa: kas € 1.500, tegoed bij DNB € 200, debiteuren € 9.500
Passiva: rekening-couranttegoeden € 8.000, termijndeposito's € 1.500, spaarrekeningen € 1.300, eigen vermogen € 2.000

Bereken het solvabiliteitspercentage
A
25%
B
21,2%
C
18,5%
D
21,1%

Slide 36 - Quiz