trappen van vergelijking

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Trappen van vergelijking 

lesdoel

Ik weet wat een trap van vergelijking is en kan de trappen van vergelijking maken.

slim - slimmer - slimst

1. Ik ben slim.
2. Jij bent slimmer.
3. En hij is het slimst.

Let op!

Korte klank twee medeklinkers

groot - groter - grootst

1. Jij bent groot.
2. Ik ben groter.
3. Hij is het grootst.

En nu jij ...

De boom is dik.

Die boom is ...

En deze boom is het ...

En nu jij ...

Pim is sterk.
Mijn vader is ....
Ik ben het ... 

De rolstoel van Bas is nieuw,
die rijdt ...

1. graag
2. minder
3. beter
4. liever

Tess heeft een dure rolstoel,
die rijdt het ...

1. best
2. minst
3. beter
4. graag

Limonade is niet duur,
het kost ...

Een koek kost nog ...

Een lolly is het goedkoopst,
die kost het ...

Wat is de juiste volgorde
bij deze trap van vergelijking?

1. graag - liefst - liever
2. liefst - liever - graag
3. graag - grager - graagst
4. graag - liever - liefst

De straat is smal.
Deze weg is ...
Het pad is het smalst.

Trappen van vergelijking

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

• goed
  
• beter
  
• best
  

   

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

   

•   weinig
• minder
  
• minst

  

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

• veel
  
• meer
• meest

   

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

  

• graag
  
• liever
  
• liefst

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.

1. Juist
2. Onjuist

Hieronder staan trappen van vergelijking. Vul elke trap van vergelijking aan.
1 veel - ... - …

1. minder, meest
2. meer, meest
3. veler, veelst
4. veler, meest

Hieronder staan trappen van vergelijking. Welk antwoord is goed?

2 goed - … - …

1. goeder, goedst
2. beste, best
3. beter, best
4. beter, goedst

Als/dan

Gebruik dan:

- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan

- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.

Gebruik als:

- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als

- bij niet zo: niet zo groot als

- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

DE FOUTJES

1. Lisa is jonger als mij.
   
2. Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
3. Lisa is jonger dan ik (ben).

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.

1. als en hem
2. als en hij
3. dan en hem
4. dan en hij

aan het werk

 Thema 2, week 3
Les 15

Klaar:

10 x plussen