HAVO 1 Aller + le futur proche

Le verbe aller + Le futur proche
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Le verbe aller + Le futur proche

Slide 1 - Diapositive

Le verbe aller
Aller is een Frans onregelmatig werkwoord.
Onregelmatig betekent dat bij het vervoegen er geen logische regel in zit. Je moet dit dus gewoon leren. 
Aller betekent gaan
Je gaat nu dus leren hoe je zegt ik ga, jij gaat, hij gaat, zij gaat enzovoorts.

Slide 2 - Diapositive

Aller

Het werkwoord aller = gaan
Je vais -> Ik ga
Tu vas -> Jij gaat
Il va -> Hij gaat
Elle va -> Zij gaat
On va -> Men gaat
Nous allons - > Wij gaan
Vous allez - > Jullie gaan / u gaat
Ils vont - Zij gaan (m mv)
Elles vont -> Zij gaan (v mv)

Slide 3 - Diapositive

In het rood staan de Nederlandse vertalingen van de vervoegingen van Aller. Sleep de juiste naar elkaar.
Ik ga
Jij gaat
Men gaat
Wij gaan
Jullie gaan / U gaat
Zij gaan
Elles vont
On va
Nous allons
Tu vas
Je vais
Vous allez

Slide 4 - Question de remorquage

Vertaal:
Het meisje gaat (het meisje = la fille)

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal:
Jij gaat

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal:
U gaat

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal:
Meneer Wondergem gaat (meneer = monsieur)

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal:
Mohamed en Mouhcine gaan (en = et)

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal:
Wij gaan

Slide 10 - Question ouverte

Le Futur Proche
Écris!
Futur proche = de toekomende tijd. Je zegt iets dat nog moet gebeuren. Je gaat iets doen.
Je gebruikt dan het werkwoord ''aller (gaan)'' + het hele werkwoord.
Voorbeeld: = Je vais faire mes devoirs - Ik ga mijn huiswerk maken
Voorbeeld: = Ils ne vont pas jouer du piano - Zij gaan niet piano spelen.

Je gebruikt dus aller (vervoegd) + het hele werkwoord van het woord dat je gaat doen.

Slide 11 - Diapositive

Vertaal de volgende zin naar het Nederlands:
Nous allons porter une robe

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans wat tussen haakjes staat.
(wij gaan leren) le français.
(leren = apprendre)

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans wat tussen haakjes staat.
(Jullie gaan lopen) à la plage.
lopen = marcher

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans wat tussen haakjes staat.
(Hij gaat eten) de la ratatouille.
eten = manger

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans wat tussen haakjes staat.
(Aya en Iglas gaan drinken) un verre d'eau.
drinken = boire

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans:
Ik ga een trui dragen. (een trui = un pull)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans:
Jij gaat een horloge kopen.
(kopen = acheter. Een horloge = une montre)

Slide 18 - Question ouverte