Van rond naar rond, naar recht & hefbomen

In de rondte
Draaibeweging
Kettingoverbrenging
Snaaroverbrenging
Waardoor draait een molen rond?
Versnellen of vertragen ?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

In de rondte
Draaibeweging
Kettingoverbrenging
Snaaroverbrenging
Waardoor draait een molen rond?
Versnellen of vertragen ?

Slide 1 - Diapositive

Draaibeweging
Krachtbron = bron die voor de kracht zorgt.
Aandrijving = manier om voort te bewegen.
Rotatie = draaiende beweging
Directe overbrenging = overbrenging via tandwielen 
                                               (zonder ketting, snaar of riem)

Slide 2 - Diapositive

Kettingoverbrenging
Kettingwielen = wiel met puntvormige uitsteeksels om een ronddraaiende beweging over te brengen.

Indirecte overbrenging = overbrenging van een kracht via een ketting, snaar of riem.
Aandrijfwiel = Het wiel dat je laat bewegen door middel van een krachtbron.
Volgwiel = draait mee via het aandrijfwiel

Slide 3 - Diapositive

Snaaroverbrenging
Snaar= riem waarmee je een beweging op afstand kunt overbrengen.
Snaarwiel = wiel waarover een snaar is gespannen.
Tandriem = riem met uitstulpingen die wordt gebruikt om met behulp van een tandrad een beweging over te brengen.

Slide 4 - Diapositive

Waardoor draait een molen rond?

Elektromotor, 
een permanente magneet en een draaibare spoel. De spoel is een elektromagneet en gaat draaien.
menskracht, stoommachine, elektromotor.
elektrische energie wordt omgezet in bewegingsenergie.

Slide 5 - Diapositive

Versnellen of vertragen?
Toerental = het aantal omwentelingen per minuut
Overbrengingsverhouding =  verhouding tussen aandrijfwiel en volgwiel.
Een groot aandrijfwiel met een klein volgwiel versnelt.
Een klein aandrijfwiel met een groot volgwiel vertraagt.
De overbrengingsverhouding geeft het aantal keren aan dat het volgwiel ronddraait als het aandrijfwiel 1 keer ronddraait.

Slide 6 - Diapositive

zelfstandig werken
 Blz 59 tm 64
Opdracht 1 tm 7,  9, 10, 13
Extra opdracht 12


MK
Blz 55 tm 58
Opdracht 1 tm 17


Slide 7 - Diapositive

Van rond naar recht
rotatie = ronddraaiende beweging.
translatie = op en neer gaande beweging
Nokkenas = as met een nok of uitstulping
een beweging van recht naar rond kan je maken met een drijfstang en een krukas

Slide 8 - Diapositive

Hoe laat een moter een wiel draaien ?
1. bougie zorgt voor de vonk
2.mengsel van brandstof en lucht loopt in de cilinder.
3. het mengsel ontploft.
4. de zuigerstang beweegt.
5. de krukas beweegt

Slide 9 - Diapositive

Hoe gaat een attractie omhoog ?
tandrad = soort tandwiel
rondsel= soort tandwiel
tandheugel= lange strook met tanden erop

Slide 10 - Diapositive

Hefbomen
Waaraan herken je een hefboom ?

Met een hefboom kan je met een kleine kracht een grote kracht veroorzaken.

Elke hefboom heeft een draaipunt.

Slide 11 - Diapositive

Hoe werkt een hefboom?
 Om het draaipunt draait de hefboom, aan iedere kant van het draaipunt werkt een kracht.
De afstand van de kracht tot het draaipunt = de arm van de kracht
Als de kracht ver van het draaipunt zit, is de uitwerking van de kracht groot.
De uitwerking is het resultaat van de kracht die op de hefboom werkt.

Slide 12 - Diapositive

Welke soorten hefbomen zijn er ?
draaipunt tussen de kracht en de uitwerking
wip
nijptang
schaar 
steekwagen

Slide 13 - Diapositive

soorten hefbomen
De uitwerking van de kracht tussen de kracht en het draaipunt in.
notenkraker
perforator
knijpremmen op de fiets

Slide 14 - Diapositive

soorten hefbomen
kracht tussen de uitwerking en het draaipunt
polsstok
tennisracket
duikplank
springplank

Slide 15 - Diapositive

Hoe krijg je een hefboom in evenwicht ?
10 N = 1 kg
Newton 
De newton (symbool N) is de eenheid van kracht. 
kracht links x arm links = kracht rechts x arm rechts
F = kracht    
d= de afstand tussen het draaipunt en de kracht        l = links   &  r= rechts

Slide 16 - Diapositive

toetsstof
paragraaf 5.1
paragraaf 5.2
en paragraaf 5.4

Ken de hefboomregel uit je hoofd !

Slide 17 - Diapositive