H4 KGT Taalverzorging - het werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

 Grammatica

het werkwoordelijk gezegde

Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde ?

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?

1. Het onderwerp.
2. De persoonsvorm.
3. Het onderwerp + de persoonsvorm.
4. De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn pap gegeten

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:

Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

gezegde heeft meer werkwoorden:

Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Jan koopt een haring
gezegde =

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Ik ga de was ophangen.
gezegde =

1. ga
2. ophangen
3. ga ophangen
4. de was

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =

1. heeft gewonnen
2. heeft
3. gewonnen
4. gisteren

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.

1. juist
2. onjuist

Werkwoordelijk gezegde

Gaat Pieter vanavond surfen?

Het werkwoordelijk gezegde =

1. gaat
2. Joris
3. vanavond
4. gaat surfen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Dave heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

1. heeft
2. heeft gehaald
3. gehaald
4. Er is geen werkwoordelijk gezegde

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.

1. Waar
2. Niet waar

Morgen ga ik op de fiets naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ga
2. ga fiets
3. fiets
4. ga op de fiets

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ga
2. ga fietsen
3. fietsen
4. ga ik fietsen

De rode hond is over straat gelopen.

Wat is WWG ?

1. is
2. gelopen
3. is gelopen

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn toetje niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn toetje gegeten

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het sporten?

1. wie
2. was
3. was sporten
4. was aan het sporten

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

Zelfevaluatie:

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden

1. ja
2. bijna
3. nee

Extra oefenen kun je hier:

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-werkwoordelijk-gezegde-2/

http://users.telenet.be/kabaja/weboefeningen/werkwoordelijkgezegde.htm