6 a Drink water. Drink komt van het werkwoord drinken. Water is wát je moet drinken. Dit zijn twee verschillende dingen, die je daarom los schrijft. (Het gaat hier niet om drinkwater, water bedoeld om te drinken.)
b Beukenhout. Beuk verwijst naar het hout van beukenbomen. Dat is één ding, dus één woord. Je schrijft de tussen-en omdat beuk een meervoud heeft op -en. (Het verwijst niet naar een stootje of naar het werkwoord beuken.)
c Weer wolven. Bedoeld wordt dat er opnieuw (weer) wolven zijn gespot, twee woorden die je dus los schrijft. (Alleen als er mensen zijn gespot die ’s nachts in wolven veranderen, dan zou het weerwolven zijn.)
d Goedpraten. Het gaat hier om één begrip: zeggen dat iets niet (zo) erg is. Dit schrijf je dus aan elkaar. (Er wordt namelijk niet bedoeld dat hij niet meer goed kan praten.)
e Roze blaadjes. Roze is hier de kleur van de blaadjes. Een bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord schrijf je als twee losse woorden. (Het gaat niet om rozenblaadjes, de blaadjes van de roos.)