A-GEEL: thema 5 verliefd zijn (beg), voorzetsels van plaats (wk 4, les 1)

Thema 5 'Verliefd zijn'
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Thema 5 'Verliefd zijn'

Slide 1 - Diapositive

Verliefd
waar denk je aan?

Slide 2 - Carte mentale

Is verliefd zijn leuk?
A
ja
B
nee
C
weet ik niet
D
neeeeeeee

Slide 3 - Quiz

Aan = to


Ik geef dit cadeau aan Sara, want zij is jarig.

Slide 4 - Diapositive

aardig
  • lief 
  • vriendelijk
  • zin: De docent is heel aardig.
  • zin: De aardige buurman.

Slide 5 - Diapositive

als = if
Als ik later groot ben, wil ik astronaut worden.

Slide 6 - Diapositive

bang

Slide 7 - Diapositive

denken
  • je hersens gebruiken
  • werkwoord
  • ik denk - wij denken
  • Zin: Ik denk altijd goed na.
  • Zin: Ik moet aan mijn oma denken.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

durven
  • moed hebben
  •  werkwoord
  • ik durf - wij durven
  • zin: Ik durf te zwemmen.
  • zin: Wij durven in de klas te zingen.

Slide 10 - Diapositive

het idee
  • een plan 
  • Zin: Ik heb een goed idee.
  • Zin: Het idee is heel leuk.

Slide 11 - Diapositive

Kennen
  • Kennen jullie dat spel niet?
  • Werkwoord.
    Ik ken / Ik kende

Slide 12 - Diapositive

de mens

Slide 13 - Diapositive

Ik ga boodschappen doen met...

Slide 14 - Diapositive

misschien
We gaan misschien verhuizen, maar het is nog niet zeker
.

Slide 15 - Diapositive

Nieuwe woorden leren
Schrijf de vertaling op de woordenlijst.

Slide 16 - Diapositive

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft de plaats of de tijd aan. Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
Met een voorzetsel kun je waar of wanneer aangeven.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Voorzetsels: plaats

boven, onder, over, onder, tussen, tegen, naast, voor, achter, met, op, in, bij, langs, binnen, buiten, door
Voorzetsels: tijd

om, voor, na, vanaf, sinds, tijdens, tot, tot en met, in, rond, op, gedurende

Slide 19 - Diapositive

Les voorzetels (proefles ppt)

Slide 20 - Diapositive

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Wij zitten voor de televisie.
A
Wij
B
zitten
C
voor
D
de televisie

Slide 21 - Quiz

Wij zitten voor de televisie.
Zitten
Werkwoord
Voor
Voorzetsel
De
Lidwoord
Televisie
Zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Diapositive

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Gisteren sliep Joost op de grote bank.
A
Gisteren
B
op
C
grote
D
bank

Slide 23 - Quiz

Achter deze deur is de slaapkamer.
Lidwoord
Voorzetsel
Zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Question de remorquage

Klare Taal: voorzetsels
Invullen

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Lien