A Plus 4 unité 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Unité 2 

Objectifs: Doelen:  

Décrire - parler de 

tes voisins (je buren)

tes amitiés (je vriendschappen) ou celui d' une autre personne

ton réseau - je netwerk

Unité 2 grammaire

Grammaire: 

1. l'adjectif - bijvoegelijk naamwoord 

2. le conditionnel  - 'zou-vorm' (herhaling)

3.verbes pronominaux  werkwoorden met 'se'  

4. il y a, depuis, ça fait) 

zie voor grammatica pp van het boek en de uitleg in deze LU. 

Leçon 1, p 28

Objectif 1: décrire quelqu'un

Exemple: 

Symen est un garçon super sympa dans notre classe. Il a les cheveux longs et bouclés. Ses cheveux sont bruns et ses yeux aussi. Il est le plus jeune politicien de son pays. Il habite à Monnickendam et va au college au centre d' Amsterdam. C'est une personne sérieuse et super gentille. 

grammaire: l'adjectif 

Adjectif basisregel

Grand = mannelijk enkelvoud

Grande = vrouwelijk enkelvoud

Grands = mannelijk meervoud

Grandes = vrouwelijk meervoud

Adjectif let op!

L'Adjectif Let op!

L'Adjectif tegendelen

L'Adjectif 

De meeste adjectifs staan achter het zelfstandig naamwoord. Sommige staan ervoor. Maar wat doe je als je ze allebei in een zin nodig hebt? 

C'est une très belle maison confortable. 

Il a de longs cheveux bruns. 

Nous avons de nouveaux voisins super gentils. 

Adjectif dat voor het zelfstandig naamwoord staat

bon	beau	joli	grand
gros	petit	jeune	vieux
nouveau	long	mauvais	haut

vrai

faux

Werkwoorden in de Franse taal.

Er zijn drie groepen van REGELMATIGE WERKWOORDEN: 

eindigend op -er, -ir, -re. 

Daarnaast heb je een heleboel ONREGELMATIGE WERKWOORDEN die niet helemaal de regel volgen.

De UITGANGEN daarentegen zijn ALTIJD regelmatig.

WERKWOORDEN OP -ER

Hele werkwoord PARLER	stam PARL	voltooid deelw. PARLé
Futur je parlerai ik zal praten (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je parle Ik praat (es, e, ons, ez, ent)	P assé composé J'ai parlé Ik heb gepraat (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je parlerais Ik zou praten (ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait je parlais ik sprak (ais, ait, ions, iez, aient)

WERKWOORDEN OP -IR

Hele werkwoord choisir	stam choisiss	voltooid deelw. choisi
Futur je choisirai ik zal kiezen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je choisis Ik kies (choisis, choisit, choisissons choisissez, choisissent)	P assé composé J'ai choisi Ik heb gekozen (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je choisirais Ik zou kiezen (ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait je choisissais ik koos (ais, ait, ions, iez, aient)

WERKWOORDEN OP -er 

Hele werkwoord vendre	stam vend	voltooid deelw. vendu
Futur je vendrai ik zal verkopen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je vends Ik verkoop (vends, vend, vendons, vendez, vendent)	P assé composé J'ai vendu Ik heb verkocht (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je vendrais Ik zou verkopen(ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait je vendais ik verkocht (ais, ait, ions, iez, aient)

WERKWOORDEN OP - oir

Hele werkwoord recevoir	stam recev	voltooid deelw. reçu
Futur je recevrai ik zal ontvangen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je reçois Ik ontvang (reçois, reçoit, recevons, recevez, reçoivent)	P assé composé J'ai reçu Ik heb ontvangen (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je recevrais Ik zou ontvangen(ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait je recevais ik ontving (ais, ait, ions, iez, aient)

WEDERKERENDE WERKWOORDEN 

Hele werkwoord se laver	stam se lav	voltooid deelw. lavé
Futur je me laverai ik zal me wassen (tu te laveras, il se lavera, nous nous laverons, vous vous laverez, ils se laveront)	Présent Je me lave Ik was me tu te laves il /elle se lave nous nous lavons vous vous lavez ils/elles se lavent.	P assé composé Je me suis lavé(e) Ik heb me gewassen Tu t'es lavé(e) Il s'est lavé Elle s'est lavée Nous nous sommes lavé(e)s Vous vous êtes lavé(e)s Ils se sont lavés Elles se sont lavées.
Conditionnel Je me laverais Ik zou me assen	Imparfait je me lavais Ik waste me

ONRELMATIG WERKWOORD: AVOIR 

Hele werkwoord Avoir --> aur	stam av	voltooid deelw. eu
Futur j'aurai ik zal hebben (as, a, ons, ez, ont)	Présent J' ai Ik heb (as, a, avons, avez, ont)	P assé composé J'ai eu Ik heb gehad (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je aurais Ik zou hebben (ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait j'avais ik had (ais, ait, ions, iez, aient)

ONRELMATIG WERKWOORD: ETRE

Hele werkwoord être --> ser	stam et	voltooid deelw. été
Futur j'serai ik zal zijn (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je suis Ik ben (tu es, il/elle es, nous sommes, vous êtes, ils/elles sont)	P assé composé J'été Ik ben geweest (as, a, ons, ez, ont)
Conditionnel Je serais Ik zou zijn (ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait j'étais ik was (ais, ait, ions, iez, aient)

ONRELMATIG WERKWOORD: ALLER

Hele werkwoord aller - ir	stam all	voltooid deelw. allé
Futur j'irai ik zal gaan (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je vais Ik ga (tu vas, il/elle va, nous allons, vous allez, ils/elles vont).	P assé composé Je suis allé(e) Ik ben gegaan (es, est, sommes, êtes, sont)
Conditionnel Je irais Ik zou gaan(ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait j'allais ik ging (ais, ait, ions, iez, aient)

ONRELMATIG WERKWOORD: FAIRE

Hele werkwoord faire --> fer	stam fais	voltooid deelw. fait
Futur je ferai ik zal doen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je fais Ik doe (tu fais, il/elle fait, nous faisons vous faîtes, ils/elles font).	P assé composé J' ai fait Ik heb gedaan) (as, a, avons, avez, ont)
Conditionnel Je ferais Ik zou doen (ais, ait, ions, iez, aient)	Imparfait Je faisais ik deed (ais, ait, ions, iez, aient)

ONRELMATIG WERKWOORD: pouvoir

Hele werkwoord pouvoir --> pourr	stam pou --> peuv	voltooid deelw. pu
Futur je pourrai ik zal kunnen, mogen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je peux Ik kan, mag (tu peux il/elle peut nous pouvons, vous pouvez, ils/elles peuvent.	P assé composé J' ai pu Ik heb gekund, gemogen) (as, a, avons, avez, ont)
Conditionnel Je pourrais Ik zou kunnen, mog	Imparfait Je pouvais ik kon, mocht

ONRELMATIG WERKWOORD: vouloir

Hele werkwoord vouloir--> voudr	stam voul--> veu	voltooid deelw. voulu
Futur je voudrai ik zal willen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je veux Ik wil (tu veux il/elle veut nous voulons, vous voulez, ils/elles veulent.	P assé composé J' ai voulu Ik heb gewild) (as, a, avons, avez, ont)
Conditionnel Je voudrais Ik zou willen	Imparfait Je pouvais ik wilde

ONRELMATIG WERKWOORD: voir

Hele werkwoord voir --> verr	stam voy	voltooid deelw. voulu
Futur je verrai ik zal zien (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je vois Ik zie (tu vois il/elle voit nous voyons, vous voyez, ils/elles voient.	P assé composé J' ai vu Ik heb gezien) (as, a, avons, avez, ont)
Conditionnel Je verrais Ik zou zien	Imparfait Je voyais ik zag

ONRELMATIG WERKWOORD: prendre

Hele werkwoord prendre --> prendr	stam pren	voltooid deelw. pris
Futur je prendrai ik zal nemen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je prends Ik neem (tu prends, il/elle prend nous prenons, vous prenez, ils/elles prennent	P assé composé J' ai pris Ik heb genomen) (as, a, avons, avez, ont)
Conditionnel Je prendrais Ik zou nemen	Imparfait Je prenais ik nam

ONRELMATIG WERKWOORD: venir

Hele werkwoord venir --> viendr	stam ven	voltooid deelw. venu
Futur je viendrai ik zal komen (as, a, ons, ez, ont)	Présent Je viens Ik kom (tu viens il/elle vient nous venons, vous venez, ils/elles viennent	P assé composé Je suis venu(e) Ik ben gekomen Tu es venu(e) Il est venu Elle est venu etc.
Conditionnel Je viendrais Ik zou komen	Imparfait Je venais ik nam

Je parlerais

1. ik zou spreken
2. ik sprak

il prend

1. hij neemt
2. hij nam

nous aurons

1. wij zullen hebben
2. wij hadden

vous pourriez

1. jullie konden
2. jullie zouden kunnen

ik fera

1. hij zal zien
2. hij zal doen

je vais

1. ik ga
2. ik doe

tu fais

1. jij gaat
2. jij doet

hij komt

1. il vient
2. il vent

zij zouden willen

1. ils voudriont
2. ils veulent