2022_week19_1MH_Wiederholung Grammatik

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00

Slide 4 - Diapositive

Was machen wir heute?

  • Informationen SO
  • Wörter schreiben/abfragen K2L1+2

  • Wiederholung Grammatik (Lidwoorden, van 
een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord)
  • An die Arbeit
  • Quiz

  • Abschluß/Hausaufgaben

Slide 5 - Diapositive

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan je door het maken van de quiz de juiste lidwoorden voor woorden benoemen.
  • Aan het einde van de les kan je een zelfstandig naamwoord vervangen door er, sie of es, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wörter schreiben (Schrijf eerst de woorden op. Erachter schrijf je de vertaling)
timer
5:00
  • omdat
  • als
  • paardrijden
  • bijna
  • de kamer
  • makkelijk
  • het bos
  • grappig
  • nooit
  • het plezier
  • saai
  • gek
  • de vuurtoren
  • de zee
  • netjes
  • gezellig

Slide 8 - Diapositive

Wörter abfragen 
  • weil
  • wenn
  • reiten
  • fast
  • das Zimmer
  • einfach
  • der Wald
  • lustig
  • nie
  • der Spaß
  • langweilig
  • verrückt
  • der Leuchtturm
  • das Meer
  • ordentlich
  • gemütlich
  • omdat
  • als
  • paardrijden
  • bijna
  • de kamer
  • makkelijk
  • het bos
  • grappig
  • nooit
  • het plezier
  • saai
  • gek
  • de vuurtoren
  • de zee
  • netjes
  • gezellig

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Het onbepaald lidwoord -een

Slide 11 - Diapositive

Uitleg: van een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Diapositive

er/sie/es
Hoe weet je nou, wanneer je er/sie of es moet gebruiken?


Ezelsbruggetje:


der Mann -> er
die Frau    -> sie
das Kind   -> es
Noteer dit in je aantekeningenschrift!

Slide 13 - Diapositive

An die Arbeit
Machen im Buch: Dit moet af!
  • opdracht 1 blz. 60 (Vul de woorden in de juiste emmer in. Grammatik blz. 52. Vervang daarna de de dikgedrukte woordjes door er, sie of es)
  • opdracht 2 blz. 60 (Vul de Duitse vertaling in)
  • opdracht 3 blz. 61 (Op welke plek in het kompas staat de afbeelding)



  • Hoe? In stilte. Dus niet praten!

  • Klaar? Aufgabe 5, blz. 62 (Lees de zinnen en vertaal de woorden. Gebruik Lektion 3 op blz. 86) 

timer
15:00

Slide 14 - Diapositive

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord der?
A
Katze
B
Mann
C
Haus
D
Kind

Slide 15 - Quiz

Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord die?
A
Frau
B
Brief
C
Pferd
D
Buch

Slide 16 - Quiz

Voor welk woord gebruik je het bepaalde lidwoord das?
A
Katze
B
Lehrer
C
Haus
D
Stier

Slide 17 - Quiz

Welk bepaald lidwoord krijgt het woord Mädchen?
A
der
B
die (ev)
C
die (mv)
D
das

Slide 18 - Quiz

Welk woord heeft als onbepaald lidwoord eine?
A
Kind
B
Frau
C
Haus
D
Mann

Slide 19 - Quiz

Welk woord krijgt het onbepaalde lidwoord ein?
A
Junge
B
Katze
C
Lehrerin
D
Mutter

Slide 20 - Quiz

Welk lidwoord krijgt het meervoud in het Duits?

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

Wo ist (de) Computer (m).

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

(de) Mutter (v) ist lieb.

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

(het) Mädchen (o) ist dreizehn Jahre alt.

Slide 24 - Question ouverte

Tip!
Kijk goed naar het lidwoord der, die, das
timer
3:00
es
sie
er
sie
es
sie
er
er
es
die Freundschaft
das Haus
die Großmutter
der Baum
das Mädchen
der Lehrer
der Zug
das Flugzeug
die Toilette

Slide 25 - Question de remorquage

Wat wordt der Junge ist nett?
A
er ist nett
B
es ist nett
C
sie ist nett

Slide 26 - Quiz

Wat wordt die Katze ist schön?
A
sie ist schön
B
er ist schön
C
es ist schön

Slide 27 - Quiz

Wat wordt das Kind spielt?
A
es spielt
B
sie spielt
C
er spielt

Slide 28 - Quiz

Wat wordt die Freunde lachen?
A
er lachen
B
sie lachen
C
es lachen

Slide 29 - Quiz

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan je door het maken van de quiz de juiste lidwoorden voor woorden benoemen.
  • Aan het einde van de les kan je een zelfstandig naamwoord vervangen door er, sie of es, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.

Slide 30 - Diapositive

die Hausaufgaben


Maken: opdracht 1 blz. 66 -> gebruik de woordjes op blz. 44
               opdracht 2 blz. 66-> lees en bekijk de tekst op blz. 66


Slide 31 - Diapositive

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 32 - Diapositive

TSCHÜSS!!!

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive