Toetsweek Quiz

Toetsweek Quiz
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Toetsweek Quiz

Slide 1 - Diapositive

Onderdeel 1: lees- en luisterstrategieën

Slide 2 - Diapositive

Kies welke uitspraak JUIST is. Je hebt de keuze uit a, b, c of d.
Per vraag krijg je 30 seconden om te antwoorden. 

Slide 3 - Diapositive

Welke uitspraak is juist?
A
Bij zoekend lezen lees je de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
B
Bij zoekend lezen lees je de tekst nauwkeurig.
C
Bij zoekend lezen let je op tussenkopjes en anders gedrukte woorden.
D
Bij zoekend lezen lees je alleen het begin van de tekst.

Slide 4 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij oriënterend lezen lees je de tekst nauwkeurig.
B
Bij oriënterend lezen lees je de tekst nauwkeurig van het begin tot het eind.
C
Bij oriënterend lezen lees je de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
D
Bij oriënterend lezen bekijk je de titel, illustraties en tussenkopjes.

Slide 5 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij globaal lezen lees je de tekst nauwkeurig.
B
Bij globaal lezen bekijk je de titel, illustraties en tussenkopjes.
C
Bij globaal lezen lees je de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
D
Bij globaal lezen let je op tussenkopjes en anders gedrukte woorden.

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij precies lezen lees je de tekst nauwkeurig.
B
Bij precies lezen lees je de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
C
Bij precies lezen bekijk je de titel, illustraties en tussenkopjes.
D
Bij precies lezen let je op tussenkopjes en anders gedrukte woorden.

Slide 7 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij oriënterend luisteren luister je woord voor woord.
B
Bij oriënterend luisteren luister je niet naar details. je spits je oren als je iets belangrijks hoort.
C
Bij oriënterend luisteren luister weet je waar je op moet letten en je wacht tot die informatie aan de orde komt.
D
Bij oriënterend luisteren let je op de titel, bepaalde woorden en je luistert aandachtig naar de inleiding.

Slide 8 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij globaal luisteren luister je niet naar details. je spits je oren als je iets belangrijks hoort.
B
Bij globaal luisteren let je op de titel, bepaalde woorden en je luistert aandachtig naar de inleiding.
C
Bij globaal luisteren luister je woord voor woord.
D
Bij globaal luisteren weet je waar je op moet letten en je wacht tot die informatie aan de orde komt.

Slide 9 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij precies luisteren weet je waar je op moet letten en je wacht tot die informatie aan de orde komt.
B
Bij precies luisteren luister je niet naar details. je spits je oren als je iets belangrijks hoort.
C
Bij precies luisteren let je op de titel, bepaalde woorden en je luistert aandachtig naar de inleiding.
D
Bij precies luisteren luister je woord voor woord.

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Bij zoekend luisteren luister je woord voor woord.
B
Bij zoekend luisteren weet je waar je op moet letten en je wacht tot die informatie aan de orde komt.
C
Bij zoekend luisteren luister je niet naar details. je spits je oren als je iets belangrijks hoort.
D
Bij zoekend luisteren let je op de titel, bepaalde woorden en je luistert goed naar de inleiding.

Slide 11 - Quiz

Onderdeel 2: Woordraadstrategieën

Slide 12 - Diapositive

Kies welke uitspraak waar of nietwaar is.
Je hebt 10 seconden per vraag.

Slide 13 - Diapositive

Er zijn acht woordraadstrategieën.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 14 - Quiz

Door naar de tekst rond een onbekend woord te kijken, kun je proberen de betekenis zelf te vinden.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 15 - Quiz

Soms kun je meer dan één woordraadstrategie inzetten.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 16 - Quiz

Bij het zoeken naar een synoniem van een onbekend woord zoek je naar een ander woord met dezelfde betekenis.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 17 - Quiz

Een illustraties is een nauwkeurige omschrijving van een woord.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 18 - Quiz

Onderdeel 3: Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 19 - Diapositive

Er volgt nu een sleepvraag. In de rode vakken staan de tekstdoelen. Sleep de juiste soort tekst (de gele vakjes) naar het juiste tekstdoel.

Slide 20 - Diapositive

Amuseren
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Spelregels
Verhaal
Betoog
Artikel
Flyer

Slide 21 - Question de remorquage

Amuseren
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Studieboek
recensie
reclame
Recept
mop

Slide 22 - Question de remorquage

Amuseren
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
handleiding
verslag
review
advies
strip

Slide 23 - Question de remorquage

Onderdeel 4: Woordenschat

Slide 24 - Diapositive

Welke betekenis is juist? kies uit a, b, c of d.
Je hebt 20 seconden per vraag.

Slide 25 - Diapositive

Wat is de betekenis van het woord; NORS
A
Deftig
B
In het begin
C
Kalm
D
Onaardig

Slide 26 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; AANVANKELIJK
A
Deftig
B
In het begin
C
Kalm
D
Onaardig

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; ZOETWAREN
A
Opgewekt
B
Suikerrijk voedsel
C
Tip
D
Onaardig

Slide 28 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; COMPONISTEN
A
Werken
B
Deftig
C
Schrijvers van muziekstukken
D
Bewijzen

Slide 29 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; FUNCTIONEREN
A
Werken
B
Vieze
C
Bekend
D
Omschrijving

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; ROBOTISERING
A
Met nadruk zeggen
B
Suikerrijk voedsel
C
Bekend
D
Werkovername door apparaten

Slide 31 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; ONAANGENAME
A
Vieze
B
Bewijzen
C
Bekend
D
Deftig

Slide 32 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord; BEHEERST
A
Tip
B
Opgewekt
C
Bekend
D
Deftig

Slide 33 - Quiz