Les 22

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Le programme d'aujourd'hui

1. Intro de la chapitre 3

2. Bron A

3. Bron K

4. KAHOOT






Slide 2 - Diapositive

Livre de textes



Prenez devant vous les pages 4+5

Slide 3 - Diapositive

Bron A - livre de textes



Prenez devant vous la page 35

Slide 4 - Diapositive

Bron A - livre d'exercices






Prenez devant vous la page 87 (exercices 3 + 4)
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Bron K
timer
1:00
Opdracht uit 't hoofd:

Zet in 1 minuut het rijtje van avoir onder elkaar.

Begin met JE en eindig met ELLES

Slide 6 - Diapositive

RÉPONSES AVOIR
j'ai
tu as
il/ elle/ on a

nous avons
vous avez

ils/ elles ont
TIPS:

il/elle/ on:
ALTIJD hetzelfde

ils/ elles:
ALTIJD hetzelfde

nous + vous:
eerste stuk BIJNA ALTIJD hetzelfde
lijkt MEESTAL het meest op het hele werkwoord (avoir)

Slide 7 - Diapositive

Ander voorbeeld: pouvoir
je peux
tu peux
il/ elle/ on peut

nous pouvons
vous pouvez

ils/ elles peuvent
TIPS:

il/elle/ on:
ALTIJD hetzelfde

ils/ elles:
ALTIJD hetzelfde

nous + vous:
eerste stuk BIJNA ALTIJD hetzelfde
lijkt MEESTAL het meest op het hele werkwoord (pouvoir)

Slide 8 - Diapositive

Nieuwe tijd: le futur simple

- Wanneer gebruiken we deze tijd?
- Hoe maken we deze tijd?
- Hoe vertalen we deze tijd?
- Welke uitzonderingen zijn er?

Slide 9 - Diapositive

Nieuwe tijd: le futur simple
- Hoe maken we deze tijd?
- Tip: kijk naar avoir rijtje

je choisirai
tu choisiras
il/elle/on choisira
nous choisirons
vous choisirez
ils/ elles choisiront

Slide 10 - Diapositive

Nieuwe tijd: le futur simple
- Hoe vertalen we deze tijd?
- Zet vertaling erachter.

Ik ga kiezen
         of
Ik zal kiezen

Slide 11 - Diapositive

Nieuwe tijd: le futur simple
- Welke uitzonderingen zijn er? (p.147 livre de textes)

Het stukje voor de uitgangen (ai, as, a, etc)
van être = ser- (zijn)
van avoir = aur- (hebben)
van faire = fer- (maken/doen)
van aller = ir-  (gaan)
van venir = viendr- (komen)
van pouvoir = pourr- (kunnen/mogen)

Voorbeeld être

je serai
tu seras
il/elle/on sera
nous serons
vous serez
ils/ elles seront

Slide 12 - Diapositive

Le futur simple - livre d'exercices



Prenez devant vous la page 106 + 10.
Faites les exercices 24 + 25.
timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive