7.2 van % naar factor

H6 Werken met aantallen
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H6 Werken met aantallen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

4.1 Procenten (en factor)
Wat gaan we deze les leren:
  • Aan de hand van een factor aangeven of het totale aantal       stijgt of daalt.
  • De grootte van de stijging of daling berekenen.

Slide 3 - Diapositive

100%
149,50 = 100% omdat dit de prijs is die je eigenlijk moet betalen.

Slide 4 - Diapositive

100%
Maar vanwege de Sale krijg je 15% korting!
15%

Slide 5 - Diapositive

100%
15%
: 100      x 15
: 100      x 15
1,495
22,43

Slide 6 - Diapositive

100%
van 100% naar 15% is niet makkelijk vandaar dat we eerst rekenen naar 1% en daarna naar 15%
15%

Slide 7 - Diapositive

100%
15%
1,495
22,425
Moet Annemijn nu 22,43 betalen?
Nee want die 22,43 is de korting!
Zij moet nu 149,50 - 22,425 = 127,08 euro betalen

Slide 8 - Diapositive

100%
85%
: 100      x 85
: 100      x 85
1,495
127,075
Wat je ook kan doen is bedenken dat als zij 15% korting krijgt, zij dan 100% - 15% = 85% moet betalen bij de kassa!
Nu reken je direct uit wat Annemijn moet betalen.

Slide 9 - Diapositive

Het kan ook zonder verhoudingstabel. 
Dan gebruik je een factor. Hiervoor moet je wel eerst weten wat dat inhoud 15%.  Kijk de video eerst!

Slide 10 - Diapositive

Je weet nu dat 15% hetzelfde is als  0,15

10015
15 % betekent: 15 van de honderd
15 gedeeld door 100 is 0,15
De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,15!
149,50 x 0,15 = 22,425  
149,50 - 22,425 = 127,075

Slide 11 - Diapositive

Je weet nu dat 85% hetzelfde is als 0,85

10085
85% betekent: 85 van de honderd
85 gedeeld door 100 is 0,85
De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,85!
149,50 x 0,85 = 127,08 euro 
En heb je gelijk het bedrag wat Annemijn moet betalen.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Diapositive

Welke factor hoort 10% erbij?
A
0,10
B
0,90
C
1,10
D
1,09

Slide 15 - Quiz

Welke factor hoort bij 30% eraf?
A
0,30
B
0,70
C
1,30
D
1,70

Slide 16 - Quiz

Welke factor hoort bij 0,8% erbij?
A
0,8
B
0,2
C
1,08
D
1,008

Slide 17 - Quiz

Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 1,17?
A
17% erbij
B
17% eraf
C
83% erbij
D
83% eraf

Slide 18 - Quiz

Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 0,93?
A
93% erbij
B
93% eraf
C
7% erbij
D
7% eraf

Slide 19 - Quiz

Na 20 % korting kost een stoel nog €200,- 
Wat was de originele prijs van de stoel?

Slide 20 - Diapositive

Na 20 % korting kost een stoel nog €200,- 
Wat was de originele prijs van de stoel?
Een veel voorkomende fout om dit uit te rekenen is:
20 % van €200,- is €40,-
De stoel kostte €200 + €40 = €240,- 

Slide 21 - Diapositive

Na 20 % korting kost een stoel nog €200,- 
Wat was de originele prijs van de stoel?
Een veel voorkomende fout om dit uit te rekenen is:
20 % van €200,- is €40,-
De stoel kostte €200 + €40 = €240,- 
Het goede antwoord moet €250,- zijn.
20% van 100% is 20%
20% van 80 %  is 16 %          4% verschil dus !

Slide 22 - Diapositive

Na 20 % korting kost een stoel nog €200,- 
Wat was de originele prijs van de stoel?
Een veel voorkomende fout om dit uit te rekenen is:
20 % van €200,- is €40,-
De stoel kostte €200 + €40 = €240,- 
Het goede antwoord moet €250,- zijn.
20% van 100% is 20%
20% van 80 %  is 16 %          4% verschil dus !
4% van €250,- is de €10,- verschil

Slide 23 - Diapositive

Welke kortingsactie kies je?
Bij een aankoopbedrag van €100,-

A
Eerst €10,- van de prijs en daarna nog 10% korting
B
Eerst 10% korting en daarna €10,- van de prijs af.
C
Dit maakt niets uit
D
€18,- korting

Slide 24 - Quiz

Welke kortingsactie kies je?
Bij een aankoopbedrag van €1000,-

A
Eerst €100,- van de prijs en daarna nog 10% korting
B
Eerst 10% korting en daarna €100,- van de prijs af.
C
Dit maakt niets uit
D
€180,- korting

Slide 25 - Quiz