Grammatica SE

Grammatica SE
MAVO 4
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica SE
MAVO 4

Slide 1 - Diapositive

Was werden wir heute machen:
  • herhaling sterke werkwoorden 
  • oefenen modale hulpwerkwoorden  

Slide 2 - Diapositive

Lernziel
Je herhaalt vandaag bepaalde grammatica thema's voor het SE

Slide 3 - Diapositive

Sterke werkwoorden:
Bekijk nogmaals de theorie en maak de oefeningen

Slide 4 - Diapositive

In het Nederlands kennen we ook sterke werkwoorden:

Sterk worden deze werkwoorden door
een klinkerverandering
in de verleden tijd

Slide 5 - Diapositive

En in het Duits?
Naast een klinkerverandering in de verleden tijd, hebben sterke werkwoorden in het Duits ook

een klinkerverandering
in de tegenwoordige tijd

Slide 6 - Diapositive

Wat is er nu anders bij de sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden krijgen in sommige vormen
een klinkerverandering in de stam


Slide 7 - Diapositive

Dan is er een klinkerverandering
a -> ä
au -> äu

korte e -> i 
lange e -> ie


Slide 8 - Diapositive

1/3 Sterk of zwak?
geben-gab
A
sterk
B
zwak

Slide 9 - Quiz

2/3 Sterk of zwak?

lesen = lezen
A
sterk
B
zwak

Slide 10 - Quiz

3/3 Goed of fout?
A
er list
B
er liest

Slide 11 - Quiz

Probeer nu eens zelf
de juiste vorm
van het werkwoord te vinden
in de tegenwoordige tijd

Slide 12 - Diapositive

1/3 Du ... (helfen) deiner Schwester mit den Hausaufgaben.

Slide 13 - Question ouverte

2/3 Er ... (rufen = roepen) seinen Vater um Hilfe.

Slide 14 - Question ouverte

3/3 Mutter ... (sehen = zien) die Show im Fernsehen.

Slide 15 - Question ouverte

Er zijn geen regels zonder uitzonderingen:
gehen, stehen ->  sterk, maar geen klinkerverandering
                                    (er geht, er steht)
nehmen, geben -> sterk, maar lange e wordt i
                                    (sie nimmt, du gibst)
stoßen -> = stoten, sterk in het D, geen a/e maar wel Umlaut
                                    (du stößt, er stößt)

Slide 16 - Diapositive

1/2 Er ... (nehmen) einen Apfel aus dem Korb.

Slide 17 - Question ouverte

2/2 Du ... (stehen) hier genau im Weg, kannst du bitte zur Seite gehen?

Slide 18 - Question ouverte

Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst

Slide 19 - Quiz

ik lees (lesen)
A
ich lese
B
ich liese

Slide 20 - Quiz

Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 21 - Quiz

wij nemen (nehmen)
A
wir nehmen
B
wir nimmen

Slide 22 - Quiz

(schlafen) Bis wann ........... du?

Slide 23 - Question ouverte

Modale hulpwerkwoorden:
Herhaal met behulp van de oefeningen de modale hulpwerkwoorden. 

Slide 24 - Diapositive

Wat betekent het modale hulpwerkwoord dürfen?
A
mogen
B
durven
C
kunnen
D
houden van

Slide 25 - Quiz

Wat betekent het modale hulpwerkwoord können?
A
kennen
B
durven
C
kunnen
D
mogen

Slide 26 - Quiz

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de stamklinker bij modale hulpwerkwoorden?
A
ich, du
B
wir, ihr, sie/Sie
C
ich, du, er, sie ,es
D
er, sie, es

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste vorm!
Ich (mögen) ...................meine Freundin.
A
magst
B
mag
C
mögen
D
mögt

Slide 28 - Quiz

(dürfen)............... ihr noch lange bleiben?
A
darfst
B
dürft
C
dürfen
D
darf

Slide 29 - Quiz

Du (können)...................gut kochen!
A
kannst
B
kann
C
können
D
könnt

Slide 30 - Quiz

Eerste + vierde naamval:
Maak de oefeningen rond de eerste en vierde naamval

Slide 31 - Diapositive

Lidwoorden: Welk lidwoord hoort bij welk geslacht? 
Sleep de blauwe woorden naar de rode
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
die
die
das
der

Slide 32 - Question de remorquage

Welk geslacht hebben de woorden? Sleep ze naar het juiste geslacht.
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
Buch
Freundin
Baby
Eltern
Kinder
Haus
Vater 
Blume
Freund
Handy
Mutter
Mann
Kleider
Zeitung

Slide 33 - Question de remorquage

Er geht durch ..... Schule. (de)

Slide 34 - Question ouverte

Sie hat für ___ Kinder Geschenke mitgebracht.
A
der
B
den +n
C
das
D
die

Slide 35 - Quiz