Havo 4 - argumenteren drogredenen les 2

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • vooruitblik toetsweek
  • opdracht in tweetallen
  • zelfstandig aan het werk 

Slide 2 - Diapositive

argumenteren - toetsweek 1
  • argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
  • argumentatiestructuren
  • argumentatieschema's
  • drogredenen

Slide 3 - Diapositive

Wat moet je leren?
  • groene blokken H6 Argumenteren, par 1, 2, 3, 4

 -> Gebruik de doelen uit de onderwijsplanner om te   
       controleren  of je alle onderdelen beheerst.

Slide 4 - Diapositive

oefenen
  • niet gemaakte opdrachten
  • extra oefenen online methode
  • cambiumned
  • oefentoets onder Studiewijzers (Magister)

Slide 5 - Diapositive

Taalteken

Slide 6 - Diapositive

Waarom taalteken?
Veel leerlingen formuleren bij toetsen niet nauwkeurig genoeg, waardoor ze veel punten laten liggen.

Slide 7 - Diapositive

Hoe formuleer je een antwoord?
• Begin de zin met een hoofdletter en eindig de zin met een punt:
   De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 • Herhaal de vraag in de antwoordzin. Zo weet je zeker dat je antwoord 
     geeft op de vraag en niet op iets anders:
     vraag: Wat is het grootste dier op aarde?
     antwoord: Het grootste dier op aarde is de blauwe vinvis.




Slide 8 - Diapositive

Hoe formuleer je een antwoord?
• Zorg dat het aantal punten in een antwoord overeenkomt met het aantal         punten in de vraag. Zo hoort bij een vraag met twee punten een antwoord       met minimaal twee denkstappen.

   vraag: Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde? (2p)
   antwoord: Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en 
                         alle andere werkwoorden in een zin.




Slide 9 - Diapositive

Hoe formuleer je een antwoord?
• Wees zo concreet mogelijk. Mijd formuleringen als: ‘Dan gebeurt er iets’.         Gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waarnaar ze verwijzen:
    vraag: Wat gebeurt er als je flauwvalt?
    antwoord: Als je flauwvalt, ontvangen je hersenen tijdelijk te weinig bloed, 
                          waardoor je je bewustzijn verliest.

• Lees je antwoord over. Check of je echt antwoord geeft op de vraag en of je de juiste signaalwoorden (‘omdat’, ‘doordat’, ‘zodat’, etc.) gebruikt.

Slide 10 - Diapositive

Bonuspunten
Een docent bepaalt zelf hoeveel bonuspunten hij/zij toekent aan een juist geformuleerd antwoord.

Slide 11 - Diapositive



Wat de docent niet kan lezen, wordt fout gerekend.

Slide 12 - Diapositive

Hoofdletter + punt
Vraag herhalen
X punten = X antwoordelementen
Wees concreet
Antwoord overlezen
Leesbaar schrijven

Slide 13 - Diapositive

opdracht in tweetallen
Benoem de drogredenen.

Slide 14 - Diapositive

keuzeopdracht
-extra oefenen online methode
-extra oefenen cambiumned (linkjes zie Teamstegel)

Slide 15 - Diapositive