Chapitre 1 passé composé en gesprekje les 5 deel 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herhaling passé composé

Gesprekje vakantie

Leerdoelen

Je kunt het voorzetsel in / naar + aardrijkskundige naam gebruiken.

Je kunt de passé composé maken.

Je kunt een gesprekje over de vakantie voeren in de passé composé

Programma

• Herhaling leerwerk
• Gesprekje voorbereiden en oefenen (volgende les voor kunnen doen)

Zet in de passé composé
(parler) jij hebt gepraat

Zet in de passé composé
(passer) jullie hebben doorgebracht

Zet in de passé composé
(donner) ik heb gegeven

Zet in de passé composé
(chanter) zij (v) hebben gezongen

Zet in de passé composé
(danser) zij heeft gedanst

Zet in de passé composé
(trouver) jij hebt gevonden

Zet in de passé composé
(travailler) zij (m) hebben gewerkt

Zet in de passé composé
(habiter) u heeft gewoond

Zet in de passé composé
(voyager) zij (m) hebben gereisd

Zet in de passé composé
(écouter) hij heeft geluisterd

Wat is juist?

1. En France
2. au France
3. à France
4. aux France

Wat is juist?

1. Au Espagne
2. En Espagne
3. Aux Espagne
4. À Espagne

Wat is juist?

1. Aux Pays-Bas
2. Au Pays-Bas
3. En Pays-Bas
4. À Pays- Bas

Wat is juist?

1. Au Pijnacker
2. Aux Pijnacker
3. à Pijnacker
4. En Pijnacker

Wat is juist?

1. À Japon
2. Aux Japon
3. En Japon
4. Au Japon

L'angleterre

La Suède

La Suisse

Le Maroc

L'Allemagne

Zweden

Marokko

Zwitserland

Engeland

Duitsland

Vertaal
grâce à

Vertaal
le séjour

Vertaal
dehors

Vertaal
le lendemain

Vertaal
het strand

Vertaal
doorbrengen

Vertaal
een wandelingetje

Vertaal
gisterenavond

A toi!

Leerling A	Leerling B
Waar ben je geweest?	Ik ben naar ... geweest.
Hoelang?	2 weken
Met wie?	Met mijn ouders en mijn vriend (in)
Wat heb je gedaan?	Ik heb ....
Hoe was het?	Het was ....

Les devoirs 

Diagnostische toets

Chapitre 1

Woordjes les 1 tm 6

Grammatica: in / naar + passé composé

Zinnen FN NF