oefentoets erfelijkheid

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.

A
Juist
B
onjuist
1 / 15
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.

A
Juist
B
onjuist

Slide 1 - Quiz

Bij kortvingerigheid zijn de vingers een stuk kleiner. Kortvingerigheid is erfelijk bepaald. Waar bevindt het erfelijke materiaal van kortvingerigheid zich?
A
alleen in de cellen van de vingers
B
alleen in de cellen van de handen
C
alleen in de cellen van de ledematen
D
in alle cellen van het lichaam

Slide 2 - Quiz

De ziekte van Petterson is een erfelijke ziekte.
Peter is heterozygoot en is gezond.
Zijn vrouw Anna heeft de ziekte van Petterson.
Welke kruising klopt voor Peter x Anna?
A
Bb x bb
B
Bb x BB
C
BB x bb
D
Bb x Bb

Slide 3 - Quiz

In een kooi zitten 6 zwarte muizen. Na een poosje zijn er 60 muisjes geboren. 17 met een bruine vacht, 43 met een zwarte vacht. Als ik de bruine nakomelingen met elkaar kruis, hoeveel van de jongen die uit deze kruising komen, zullen naar verwachting zwart zijn?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 4 - Quiz


A
Alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert.
C
Zowel het fenotype als het genotype verandert.

Slide 5 - Quiz

Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.
Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 6 - Quiz

Bij de geboorte blijkt een baby zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken te hebben.
Welke geslachtschromosomen kan deze baby hebben?
A
De baby kan alleen XX hebben.
B
De baby kan alleen XY hebben.
C
De baby kan XX of XY hebben.
D
De baby kan XX, XY of YY hebben.

Slide 7 - Quiz

Welke genen kunnen niet actief zijn in een hoofdhuidcel?
A
De genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden.
B
De genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt.
C
De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt.
D
De genen die ervoor zorgen dat mitochondriën worden gemaakt.

Slide 8 - Quiz

De bouw van een celkern is bij alle zoogdieren in principe gelijk. Ratten en mensen zijn allebei zoogdieren. Bij bepaalde cellen van een bruine rat bevat de celkern 21 verschillende chromosomen.
Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?
Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Question ouverte

Een zwangere vrouw heeft een mutatie in een cel van haar vagina. Ze maakt zich zorgen over het genotype van haar kindje.
Leg uit dat deze zorg niet nodig is.

Slide 10 - Question ouverte

 Deze tekst en afbeelding 6 horen bij de volgende vraag.

Afbeelding 6 is een foto van een zeeslak. Deze zeeslak eet in de eerste twee weken van zijn leven veel algen. Algen zijn eencellige plantjes. De bladgroencellen uit de algen worden door de slak niet verteerd, maar opgenomen in cellen van de darmwand. Met die cellen kan de zeeslak zonne-energie opvangen om glucose te maken.
 In celkernen van de zeeslak bevindt zich een gen dat nodig is voor het produceren van glucose. Dit gen is gelijk aan een gen van de algen die de slak in het begin van zijn leven at. Men vermoedt dat de zeeslak dit gen lang geleden heeft overgenomen van de algen en dat het sinds die tijd deel uitmaakt van zijn genotype.

 Deze tekst en afbeelding 6 horen bij de volgende vraag.
Afbeelding 6 is een foto van een zeeslak. Deze zeeslak eet in de eerste twee weken van zijn leven veel algen. Algen zijn eencellige plantjes. De bladgroencellen uit de algen worden door de slak niet verteerd, maar opgenomen in cellen van de darmwand. Met die cellen kan de zeeslak zonne-energie opvangen om glucose te maken.
 In celkernen van de zeeslak bevindt zich een gen dat nodig is voor het produceren van glucose. Dit gen is gelijk aan een gen van de algen die de slak in het begin van zijn leven at. Men vermoedt dat de zeeslak dit gen lang geleden heeft overgenomen van de algen en dat het sinds die tijd deel uitmaakt van zijn genotype.

Slide 11 - Diapositive

In welke cellen bevindt het algen-gen zich als het deel uitmaakt van het genotype van de slak?
A
Alleen in cellen van de darmwand.
B
Alleen in lichaamscellen.
C
Alleen in geslachtscellen.
D
In lichaamscellen en in geslachtscellen.

Slide 12 - Quiz

 Deze tekst en afbeelding 7 en 8 horen bij de volgende twee vragen.
 Soms lukt het om verwante diersoorten met elkaar te kruisen. Een nakomeling uit zo’n kruising wordt een hybride genoemd.
 In afbeelding 7 zie je zo’n hybride. Het dier heet Eclyse en is een nakomeling uit een kruising tussen een paard en een zebra.
Afbeelding 8 toont de chromosomen uit een gewone lichaamscel van het paard dat de ene ouder is van Eclyse. De getallen geven de paren chromosomen aan. 

Slide 13 - Diapositive

Hoeveel chromosomen zitten er in een geslachtscel van een paard?

Slide 14 - Question ouverte

De zebra die de andere ouder van Eclyse is, heeft 22 paar chromosomen in de gewone lichaamscellen.
Hoeveel chromosomen bevonden zich in de bevruchte eicel waaruit Eclyse is gegroeid?

Slide 15 - Question ouverte