Ontleden persoonlijke voornaamwoorden_bewerkt

Heute
  • Ontleden: het persoonlijk voornaamwoord 
  • Üben
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Heute
  • Ontleden: het persoonlijk voornaamwoord 
  • Üben

Slide 1 - Diapositive

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 2 - Question de remorquage

Leerdoelen
  • Ik kan het onderwerp / lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp in een zin vinden.
  • Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval in een zin invullen.

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 4 - Question ouverte

Hoe vind je het 
onderwerp? 



Wie/wat + gezegde*


* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 5 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe vind je het 
lijdend voorwerp? 



Wie/wat + gezegde +  onderwerp


Slide 7 - Diapositive

Hoe vind je het
meewerkend voorwerp?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe vind je het 
meewerkend voorwerp? 



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig
'aan' of 'voor' zetten.


Slide 9 - Diapositive

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Stappenplan ontleden
Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken. 
Dit is het GEZEGDE.

Je vraagt WIE of WAT + GEZEGDE: 
het antwoord hierop is het ONDERWERP.

Je vraagt dan WIE of WAT + GEZEGDE + ONDERWERP: 
het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

Blijft er nog een zinsdeel over, dan is dat het MEEWERKEND VOORWERP. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten.
1
2
3
4

Slide 10 - Diapositive

Analysier die folgenden Sätze!

  1. Sie sind in der Apotheke.
  2. Peter, gibst du mir bitte das Buch?
  3. Ich schicke dir heute Abend eine Mail.
  4. Wir sehen euch.
  5. Was schenkt er ihr zum Geburtstag?

  1. Sie sind in der Apotheke.
  2. Peter, gibst du mir bitte das Buch?
  3. Ich schicke dir heute Abend eine Mail.
  4. Wir sehen euch.
  5. Was schenkt er ihr zum Geburtstag?

1. Sie sind in der Apotheke.

2. Peter, gibst du mir bitte das Buch?

3. Ich schicke dir heute Abend eine Mail.

4. Wir sehen euch.

5. Was schenkt er ihr zum Geburtstag?
Analyseer de onderstaande zinnen!
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP

Slide 11 - Diapositive

Übersicht auf Seite 152 im Buch

Slide 12 - Diapositive

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 13 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 14 - Question de remorquage

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 15 - Question de remorquage

Analysier die folgenden Sätze!

  1. Sie sind in der Apotheke.
  2. Peter, gibst du mir bitte das Buch?
  3. Ich schicke dir heute Abend eine Mail.
  4. Wir sehen euch.
  5. Was schenkt er ihr zum Geburtstag?

  1. Sie sind in der Apotheke.
  2. Peter, gibst du mir bitte das Buch?
  3. Ich schicke dir heute Abend eine Mail.
  4. Wir sehen euch.
  5. Was schenkt er ihr zum Geburtstag?

1. Kann ich (jij) ___ fotografieren?

2. Wir können (jullie) ___ nicht hören.

3. Hat (hij) ___ Schmerzen?

4. Besuchst du (ik) ___ heute Abend?

5. Der Arzt gibt (jij) ___ Tabletten gegen die Schmerzen.




Vul in de onderstaande zinnen de persoonlijke voornaamwoorden in Nominativ (1), Dativ (3) of Akkusativ (4) in

Slide 16 - Diapositive


1. Kann ich (jij) ___ fotografieren?

Slide 17 - Question ouverte


2. Wir können (jullie) ___ nicht hören.

Slide 18 - Question ouverte


3. Hat (hij) ___ Schmerzen?

Slide 19 - Question ouverte


4. Besuchst du (ik) ___ heute Abend?

Slide 20 - Question ouverte


5. Der Arzt gibt (jij) ___ Tabletten gegen die Schmerzen.

Slide 21 - Question ouverte

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 22 - Carte mentale

Ga naar de volgende opgaves
Buch Seite 67/ Aufgabe 21
Buch Seite 68/ Aufgabe 22
Buch Seite 68/ Aufgabe 22 (als je het nog weet) 
Anders: Seite 69/ Aufgabe 24 & 25

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive