PV in verleden tijd

Pv in de verleden tijd
Deze les gaan we werken aan de spelling van de pv in de verleden tijd.

Terugblik pv tegenwoordige tijd
Uitleg en dan zelf oefenen 



1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Pv in de verleden tijd
Deze les gaan we werken aan de spelling van de pv in de verleden tijd.

Terugblik pv tegenwoordige tijd
Uitleg en dan zelf oefenen 



Slide 1 - Diapositive

Hoe vond je de pv ook alweer?
Er zijn 3 verschillende manieren om de pv te vinden.

Slide 2 - Diapositive

1) Als je de zin vragend maakt, komt de pv op de eerste plaats.


Ik zit op het Emma.

Zit ik op het Emma?


Slide 3 - Diapositive

2) Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de pv.

Ik zit op het Emma.

Wij zitten op het Emma.

Slide 4 - Diapositive

3) Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.

Tegenwoordige tijd: Ik zit op het Emma.

Verleden tijd: Ik zat op het Emma.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 5 - Diapositive

En bij deze zin?

Tegenwoordige tijd: Ik loop naar school.

Verleden tijd: Ik liep naar school.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 6 - Diapositive

Er zijn werkwoorden die in de verleden tijd veranderen van klank. Dat zijn de sterke werkwoorden. Hier wat voorbeelden:

SLAPEN
ik slaap
jij  slaapt
hij/zij slaapt
wij slapen
zij slapen
jullie slapen
SLIEPEN
ik sliep
jij sliep
hij/zij sliep
wij sliepen
zij sliepen
jullie sliepen
WETEN
ik weet
jij weet
hij/zij weet
wij weten
zij weten
jullie weten
WISTEN
ik wist
jij wist
hij/zij wist
wij wisten
zij wisten
jullie wisten
VINDEN
ik vind
jij vindt
hij/zij vindt
wij vinden
zij vinden
jullie vinden
VONDEN
ik vond
jij vond
hij/zij vond
wij vonden
zij vonden
jullie vonden

Slide 7 - Diapositive

Als de klank niet verandert,
heb je te maken met een zwak werkwoord waar je in de verleden tijd 
te(n) of de(n) achterzet. 
Als je goed luistert, kun je het horen!

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld met - te (n)
Ik pak het boek. = pv in de tt + niets (alleen de stam)

Ik pakte het boek. = pv in de vt  + TE

Wij pakken de boeken. = pv in de tt + EN

Wij pakten de boeken. = pv in de vt + TEN

Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld met - de (n)
Ik brand mijn vinger. = pv in de tt  niets (alleen de stam)

Ik brandde mijn vinger. = pv in de vt    +  DE

Wij branden onze vingers. = pv in de tt + DEN

Wij brandden onze vingers. = pv in de vt + DEN

Slide 10 - Diapositive

Ik (bakken) het ei.
A
bakde
B
bakte

Slide 11 - Quiz

Bas (koken) het eitje.
A
kookte
B
kookde

Slide 12 - Quiz

Shelley (lopen) naar school.
A
liep
B
loopte

Slide 13 - Quiz

Wij hadden veel lol.
A
haden
B
hadden

Slide 14 - Quiz

Ik (eten) het ei.
A
eette
B
at

Slide 15 - Quiz

Werken aan de opdrachten 
  • Je gaat de overige tijd werken aan de opdrachten.
  • Je gaat dit zelfstandig doen zonder te kletsen.
  • Als je vragen hebt, steek je je vinger op, dan kom ik naar je toe.


Let's gggooooo!

Slide 16 - Diapositive