Mardi 15janvier - 2HV Oefentoets PW Chapitre 2

2HV - Oefentoets

Chapitre 2, ABCDEFGH
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2HV - Oefentoets

Chapitre 2, ABCDEFGH

Slide 1 - Diapositive

Programme du jour:
Oefenen voor de toets (toetsweek)
Na deze les...
- heb ik alle drie de onderdelen (woorden / zinnen / grammatica) geoefend voor de toets
- weet ik welke onderdelen ik al goed beheers en welke nog niet
- weet ik hoe ik mij verder kan voorbereiden op de toets

Slide 2 - Diapositive

2HV - Oefentoets

Slide 3 - Diapositive

Zet in volgorde van een logisch gesprek. Tip: begin met zin (1)
1
2
3
4
5
6
Comment elle s'appelle? (3)
Elle s'appelle Lola.
Tu as des frères ou des soeurs? (1)
Oui, elle est cool!
Oui, j'ai une petite soeur.
Elle est sympa?

Slide 4 - Question de remorquage

1. Woorden

Slide 5 - Diapositive

chercher
l'oiseau
le lapin
le poisson
la poule
dormir
la vache

Slide 6 - Question de remorquage

Choisis (kies):
Les couleurs de l'Argentine sont le bleu et le ________
A
blanc
B
noir

Slide 7 - Quiz

Choisis (kies):
_________! La France n'est plus le champion du monde :(
A
Quelle horreur
B
Heureusement

Slide 8 - Quiz

Choisis (kies):
Je vais _________. J'aime Minecraft.
A
aller en ville
B
jouer à la console

Slide 9 - Quiz

Vertaal: la soeur jumelle

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: casse-pied

Slide 11 - Question ouverte

activités
famille
fils unique
regarder la télé
rigoler
frère jumeau
faire du sport
parents

Slide 12 - Question de remorquage

Vertaal: anders

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: andere

Slide 14 - Question ouverte

2. Zinnen (phrases-clés)

Slide 15 - Diapositive

Hierna ga je zinnen vertalen
Let op: zet ook de punten/vraagtekens/uitroeptekens er bij!
Anders wordt het antwoord fout gerekend.

Slide 16 - Diapositive

Vertaal:
Heb je een dier?

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
Ja, ik heb een kat en een hamster.

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Hoe heet hij?

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
Hij heet Philip.

Slide 20 - Question ouverte

3. Grammatica
Regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 21 - Diapositive

We gaan nu terug naar het werkwoord op -er!

Slide 22 - Diapositive

Vervoeg (=verander van vorm) het werkwoord INVITER voor de volgende personen: Il ... Ils .... Tu ... Elle .....
(Ze staan in het antw. onder elkaar en op de stippellijn staat het ww.)

Slide 23 - Question ouverte

Vervoeg (=verander van vorm) het werkwoord AIDER voor de volgende personen: Nous ... On .... Je ... Tu .....
(Ze staan in het antw. onder elkaar en op de stippellijn staat het ww.)

Slide 24 - Question ouverte

Vervoeg (=verander van vorm) het werkwoord CHERCHER voor de volgende personen: Vous ... Je .... Elles ... Elle .....
(Ze staan in het antw. onder elkaar en op de stippellijn staat het ww.)

Slide 25 - Question ouverte

Vervoeg (=verander van vorm) het werkwoord DISCUTER voor de volgende personen: Nous ... Tu .... Ils ... On .....
(Ze staan in het antw. onder elkaar en op de stippellijn staat het ww.)

Slide 26 - Question ouverte

Vervang in de volgende zin het onderwerp door een persoonlijk voornaamwoord. 

Je hebt dan altijd keuze uit 4 opties: 
il, elle, ils of elles.  

Slide 27 - Diapositive

Vervang in de volgende zin het onderwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit il, elle, ils of elles:

Marie discute avec sa mère. Schrijf de nieuwe zin op.

Slide 28 - Question ouverte

Vervang in de volgende zin het onderwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit il, elle, ils of elles:

Jacob et Pierre aident leur père. Schrijf de nieuwe zin op.

Slide 29 - Question ouverte

Vervang in de volgende zin het onderwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit il, elle, ils of elles:

Fleur et Janine invitent leurs copains. Schrijf de nieuwe zin op.

Slide 30 - Question ouverte

Vervang in de volgende zin het onderwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit il, elle, ils of elles:

Mon cousin voyage avec son hamster.
Schrijf de nieuwe zin op.

Slide 31 - Question ouverte

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Diapositive

Doelen van dit onderdeel:
-We herhalen de vorm van het bijvoeglijk naamwoord
-Jullie herhalen de juiste plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Diapositive

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij heeft echt een mooie auto!
B
Mijn vader werkt graag.
C
Wat loop jij snel!
D
Wil jij iets vragen?

Slide 34 - Quiz

VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 35 - Diapositive

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Je suis une fille hollandaise.
B
Ma mère adore les fleurs.
C
Demain, nous allons faire du shopping.
D
J'ai oublié mes livres.

Slide 36 - Quiz

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une copine français.
B
Mon père a un vélo grises.
C
Nous avons une grands maison.
D
Elle a une petite soeur.

Slide 37 - Quiz

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une petit soeur
B
Il a deux amis françaises
C
J'ai une amie hollandais
D
Il a un chien noir

Slide 38 - Quiz

Uitzonderingen!
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 39 - Diapositive

Zet het bijvoeglijk naamwoord "bon" in de juiste vorm:
J'ai une ________ copine.

Slide 40 - Question ouverte

Welke zin is grammaticaal correct?
A
Nous avons une beau maison.
B
J'ai une belle voiture.
C
Il est un beaux garçon.
D
Ils ont un belle jardin.

Slide 41 - Quiz

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?

Slide 42 - Diapositive

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?
* In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
* In het Frans staat het er meestal juist ACHTER.

Slide 43 - Diapositive

Welke zin klopt NIET?
A
Il a une table brune.
B
Elsa a un oncle espagnol.
C
J'ai une française copine.
D
Vous avez un vélo orange?

Slide 44 - Quiz

Uitzonderingen!
De volgende bijvoeglijk naamwoorden staat VOOR het zelfstandig naamwoord!

bon
un bon acteur
nouveau
les nouvelles chaussures
beau
la belle fille
petit
un petit garçon
grand
les grandes maisons
vieux
la vieille dame

Slide 45 - Diapositive

Welke zin is grammaticaal FOUT?
A
Des vieilles maisons
B
Les petites filles
C
Le livre beau
D
Le nouveau portable

Slide 46 - Quiz

Welke 6 Franse bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord??

Slide 47 - Question ouverte

Einde van de oefentoets
Kies nu wat je gaat doen:

- zelf leren
-elkaar overhoren

Slide 48 - Diapositive

Nu: Oefen-keuzemenu
Bedenk voor jezelf op welk onderdeel van de oefentoets je nog meer moet oefenen. Dit doen wij tot ongeveer 14.05/14.10 uur. Kies uit:

  • Woorden?
    Dan ga je Slim Stampen (bron A, B) of leer in Quizlet (link in SOM hw)
  • Zinnen?
    Dan ga je Slim Stampen (bron C) of leer in Quizlet (link in SOM hw)
  • Grammatica?
    Bekijk nog eens de uitlegvideo's in GL online. Dan Slim Stampen (bron D).

Slide 49 - Diapositive

Wat ga jij nu doen?
A
Woorden leren in Slim Stampen/Quizlet
B
Zinnen leren in Slim Stampen/Quizlet
C
Grammatica leren in Slim Stampen + video's

Slide 50 - Quiz