Verbes avoir, aller, devoir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

• Voca

Dans ce cours...

• Werkwoorden avoir, aller en devoir
• In de présent, passé composé en imparfait
• Vocabulaire

Les roues

Vervoeg het werkwoord avoir, aller of devoir in de gevraagde tijd en persoon.

Avoir = hebben

Présent

j'ai

tu as

il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

Passé composé

hulpwerkwoord = avoir

voltooid deelwoord = eu

Imparfait

nous-vorm présent - ons

+ uitgang ais/ais/ait/ions/iez/aient

Vervoeg: avoir - présent - nous

Vervoeg: avoir - passé composé - mon père

Vervoeg: avoir - imparfait - tu

Vervoeg: avoir - présent - elles

Vervoeg: avoir - passé composé - j'

Vervoeg: avoir - imparfait - vous

Vervoeg: avoir - présent - Camille

Vervoeg: avoir - passé composé - tu

Vervoeg: avoir - imparfait - mes amis

Vertaal: Ik heb vertrouwen in jou.

Vertaal: Wij hebben koffie gehad.

Vertaal: Hadden zij een hond?

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord avoir in de présent.

Aller = gaan

Présent

je vais

tu vas

il/elle/on va

nous allons

vous allez

ils/elles vont

Passé composé

hulpwerkwoord = être

voltooid deelwoord = allé(e)(s)

Imparfait

nous-vorm présent - ons

+ uitgang ais/ais/ait/ions/iez/aient

Vervoeg: aller - présent - il

Vervoeg: aller - passé composé - vous

Vervoeg: aller - imparfait - les profs

Vervoeg: aller - présent - je

Vervoeg: aller - passé composé - elle

Vervoeg: aller - imparfait - nous

Vervoeg: aller - présent - vous

Vervoeg: aller - passé composé - elles

Vervoeg: aller - imparfait - tu

Vertaal: Daarna gaan de vrienden naar het restaurant

Vertaal: Zij is naar de bioscoop gegaan.

Vertaal: Ik ging elke dag naar de sportschool.

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord aller in de passé composé.

Devoir = moeten

Présent

je dois

tu dois

il/elle/on doit

nous devons

vous devez

ils/elles doivent

Passé composé

hulpwerkwoord = avoir

voltooid deelwoord = dû

Imparfait

nous-vorm présent - ons

+ uitgang ais/ais/ait/ions/iez/aient

Vervoeg: devoir - présent - nous

Vervoeg: devoir - passé composé - elles

Vervoeg: devoir - imparfait - tu

Vervoeg: devoir - présent - les garçons

Vervoeg: devoir - passé composé - Marc

Vervoeg: devoir - imparfait - vous

Vervoeg: devoir - présent - je

Vervoeg: devoir - passé composé - vous

Vervoeg: devoir - imparfait - nous

Vertaal: Hij moet studeren.

Vertaal: Ik heb hard (ge)moeten werken.

Vertaal: Jullie moesten boodschappen doen.

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord devoir in de imparfait.