Nederlandse Spreekwoorden

Nederlandse spreekwoorden
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlandse spreekwoorden

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

A: Iets aan de kaak stellen
B: Iets aan de haak stellen
A
Juist
B
Juist

Slide 2 - Quiz

Openbaar maken dat je iets verkeerd of slecht vindt
A: De hond in de pot vinden
B: De hond in de pan vinden
A
Juist
B
Juist

Slide 3 - Quiz

ergens aankomen waar het eten al op is
A: Weten wat voor vlees je in de kuip hebt
B: Weten wat voor vlees je in het vat hebt.
A
Juist
B
Juist

Slide 4 - Quiz

Weten met wat voor iemand je te doen hebt
A: Gelijke monniken, gelijke mensen
B: Gelijke monniken, gelijke kappen
A
Juist
B
Juist

Slide 5 - Quiz

Je moet mensen die gelijk zijn/in dezelfde situatie zitten hetzelfde behandelen.
A: De weg van de meeste weerstand
B: De weg van de minste weerstand
A
Juist
B
Juist

Slide 6 - Quiz

de gemakkelijkste oplossing kiezen
A: kaf van het koren scheiden
B: kop van het koren scheiden
A
Juist
B
Juist

Slide 7 - Quiz

het slechte van het goede scheiden
A: er geen doekjes omwinden
B: er geen koekjes omwinden
A
Juist
B
Juist

Slide 8 - Quiz

precies zeggen wat je van iets iets vindt; de (harde) waarheid vertellen
A: iemand tegen je in het harnas werpen
B: iemand tegen je in het harnas jagen
A
Juist
B
Juist

Slide 9 - Quiz

iets zeggen of doen waardoor de ander boos wordt
A: de handdoek in de ring werpen
B: de doek in de ring werpen
A
Juist
B
Juist

Slide 10 - Quiz

het opgeven
A: dat is van de baan
B: dat is van de laan
A
Juist
B
Juist

Slide 11 - Quiz

dat gaat niet door
A: veel in zijn brein hebben
B: veel in zijn mars hebben
A
Juist
B
Juist

Slide 12 - Quiz

veel kunnen, veel kennis hebben
A: iets voor de boeg hebben
B: iets voor de boei hebben
A
Juist
B
Juist

Slide 13 - Quiz

iets nog moeten doen
A: roeien met de roeien die je hebt
B: roeien met de riemen die je hebt
A
Juist
B
Juist

Slide 14 - Quiz

je moet je redden met de (hulp)middelen die je hebt
A: je moet het ijzer smelten als het heet is
B: je moet het ijzer smeden als het heet is
A
Juist
B
Juist

Slide 15 - Quiz

je moet het juiste moment benutten om iets te doen of te zeggen
A: alles/iedereen over één kam scheren
B: alles/iedereen over één kamp scheren
A
Juist
B
Juist

Slide 16 - Quiz

alles/iedereen op dezelfde manier behandelen
A: de spijker op de kop slaan
B: de spijker op de mok slaan
A
Juist
B
Juist

Slide 17 - Quiz

het precies goed raden; precies zeggen hoe het zit
A: beter een goede buur dan een verre vriend
B: beter een goede buur dan een verre vijand
A
Juist
B
Juist

Slide 18 - Quiz

iemand die dichtbij is kan je beter helpen, ook al is dat niet je beste vriend
A: het moet uit de lengte of de breedte komen
B: het moet uit de lengte en de breedte komen
A
Juist
B
Juist

Slide 19 - Quiz

het moet hoe dan ook geregeld/betaald worden
A: de kogel is door de kerk
B: de kogel is langs de kerk
A
Juist
B
Juist

Slide 20 - Quiz

na (lang) overleg is de beslissing genomen
A: geld over de bok gooien
B: geld over de balk gooien
A
Juist
B
Juist

Slide 21 - Quiz

geld verspillen
A: je hand voor iemand in het vuur steken
B: je vinger voor iemand in het vuur steken
A
Juist
B
Juist

Slide 22 - Quiz

geld verspillen
A: iets in de doofpot stoppen
B: iets in de theepot stoppen
A
Juist
B
Juist

Slide 23 - Quiz

ervoor zorgen dat iets niet bekend wordt, dat ergens niet over wordt gepraat
A: je moet geen slapende honden wakker maken
B: je moet geen slapende katten wakker maken
A
Juist
B
Juist

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A: blaffende honden bijten
B: blaffende honden bijten niet
A
Juist
B
Juist

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A: als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel
B: als de kat van huis is, dansen de muizen op de bank
A
Juist
B
Juist

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A: een kat in de zak kopen
B: een kat in de bak kopen
A
Juist
B
Juist

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A: als er een schaap over de dam is volgen er meer
B: als er een man over de dam is volgen er meer
A
Juist
B
Juist

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions