Fictie Havo herhalen

Fictie begrippen herhalen: thema en motieven 
voorbereiding ivm boekverslag
inleveren 2 juni
Father en Daughter bekijken
Nederlands
thema en motieven in je boek
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Fictie begrippen herhalen: thema en motieven 
voorbereiding ivm boekverslag
inleveren 2 juni
Father en Daughter bekijken
Nederlands
thema en motieven in je boek

Slide 1 - Diapositive

Doen! Map Nederlands 
Map Nederlands delen met de docent:
naam vak leerjaar 2021-2022
zet daar je opdrachten in, ook 
Boekverslagen

Slide 2 - Diapositive

- Uitleg Fictie


Slide 3 - Diapositive

Bedoeling van fictie
  • Meeleven met personages
  • Nadenken over de wereld/ over jezelf
  • Nadenken over het onderwerp
  • Genieten van de schrijfstijl
  • Ontspanning

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen

- Je kunt a.d.h.v. een boek dat jij hebt gelezen aangeven wat je van het boek vindt.

- Je gebruikt hierbij literaire begrippen en beoordelingswoorden.

Slide 5 - Diapositive

Lesdoelen

Fictie :

- Je kunt motieven, thema's en moraal benoemen.

- Je herkent met welke technieken een verhaal spannend wordt gemaakt.

- Je kunt beschrijven in welke setting (plaats/tijd) het verhaal zich afspeelt.

- Je kunt de vertelvolgorde en het verteltempo beoordelen.

- Je kunt vertellen hoe een verhaal begint en eindigt.

- Je kunt het vertelperspectief herkennen.

- Je kunt een personage beschrijven.


Slide 6 - Diapositive

Bekijk het volgende filmpje
Denk na over de volgende vragen:
    Waar gaat het verhaal over? (thema)
    Welke elementen zie je steeds terugkeren? (motieven)
    Waarom kiest de filmmaker juist voor deze elementen?

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Waar gaat dit filmpje over? (thema)
Je begrijpt vast wel waar dit filmpje over gaat, zonder dat dat expliciet wordt genoemd – er worden immers helemaal geen woorden in de film gebruikt.

Het thema (‘onderwerp’) van het filmpje blijft impliciet (dat betekent: het wordt niet nadrukkelijk genoemd, maar het is wel aanwezig), maar je voelt het wel: Father and Daughter gaat over de dochter die haar vader erg mist, en een leven lang blijft missen.

Slide 9 - Diapositive

Thema
In verhalen en romans kunnen we ook vaak het thema aanwijzen, maar het wordt ook in literatuur niet expliciet genoemd. Romeo en Julia begint niet met de zin: ‘Dit boek gaat over de onmogelijke liefde die sterker is dan alles.’ Je moet dus zelf ontdekken wat het belangrijkste onderwerp in het verhaal is. Je vraagt je af: waarom zou de schrijver dit verhaal hebben geschreven? Waar gaat het verhaal nu echt over? Dat probeer je in een paar woorden (niet in hele zinnen dus!) te omschrijven.

Slide 10 - Diapositive

Welke elementen zie je steeds terugkeren? (Motieven)
Het thema wordt ondersteund door motieven. Een motief is een element of gegeven (iets) dat herhaaldelijk terugkeert. Het is dus een kleiner onderwerp of kenmerk dat past bij het thema. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt. Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

In het filmpje  moet je dan denken aan: het fietsen, tegen de wind in en de heuvel op, het wisselen van de seizoenen, hoe ook de personages die ze passeert steeds ouder worden (dus: de tijd die voorbijgaat)… wat kun je zelf nog meer bedenken?

Slide 11 - Diapositive

Je boek: thema & motieven
Ga naar Lezenvoordelijst.nl, 
is er een uittreksel? een bespreking? Gebruik die! 
Wat is het thema? 
Wat zijn de motieven? 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

thema en motieven
Fictie begrippen herhalen: thema en motieven 
voorbereiding ivm boekverslag
inleveren 2 juni
Planning Boekverslag
 


Nederlands
herhalen: thema en motieven in je boek
slides t/m 30: literaire begrippen
Hoe ging het?
Boek in je tas. 

Slide 14 - Diapositive

Titel en motto
Het is niet altijd makkelijk om thema en motieven te benoemen.
De volgende twee literaire elementen helpen soms ook:

Probeer eerst de titel van het boek te verklaren. De titel is soms een directe verwijzing naar het thema.
Sommige boeken hebben ook een motto. Dit is een korte tekst aan het begin van een hoofdstuk of van het hele boek. Vaak is het een citaat of gedicht dat verwijst naar een ander verhaal. Probeer te verklaren waarom de schrijver juist dit motto gekozen heeft. Misschien verwijst het motto naar een verhaal met eenzelfde thema of motief?

Slide 15 - Diapositive

Wat is een motief?
A
een terugkerend element in een verhaal
B
de hoofdgedachte van het verhaal
C
datgene wat voorin het boek geschreven staat
D
de reden waarom de hoofdpersoon iets doet

Slide 16 - Quiz

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is de hoofdgedachte van het verhaal.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 17 - Quiz

Thema
Het thema is dus een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat.

De titelverklaring en uitleg van het motto kunnen vaak helpen bij het bepalen van het thema van het verhaal. Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. Zij wijzen meestal samen naar het thema. Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.
Voorbeelden van thema's zijn: verraad, vriendschap, mishandeling, verlies, ziekte enz.
In hoeverre sluiten de gekozen ruimtes van de schrijver aan bij het thema?

Slide 18 - Diapositive

Hoe wordt het citaat voorin een boek genoemd?
A
thema
B
motto
C
motief
D
moraal

Slide 19 - Quiz

Thema, motto, motieven en moraal

Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.

- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden

- Motto: citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek.

- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen

1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen

2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties

- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal

Slide 20 - Diapositive

Personages
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter…

Soms moet je zelf de beschrijving maken op basis van de ‘woorden en daden’ van de hoofdpersonen. Zie het volgend fragment.

Slide 21 - Diapositive

Verhaalpersonen
  • Hoofdpersonen - veel informatie over karakter
  • bijpersonen - nauwelijks gedachten of gevoelens

Karakter
  • round - ontwikkeling - gevoelens - duidelijke eigenschappen
  • flat - weinig ontwikkeling - meestal maar één eigenschap

Slide 22 - Diapositive

Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

Slide 23 - Question ouverte

Hieronder lees je een fragment uit De menselijke soort van Robert Antelme. Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

De nachtwaker van ons blok, een Spaanse republikein, liep op sandalen door het gangpad van het blok tussen de twee rijen bedden heen en weer. Hij wachtte op het reveil. Het was zacht weer. Er scheen een zwak licht. Er klonk geen lawaai. Van tijd tot tijd kwam er iemand van zijn strozak om te gaan pissen. Als hij aanstalten maakte van zijn brits te klimmen, kwam de nachtwaker naar hem toe en wachtte hij tot hij op de vloer was gestapt. Hij hoopte dat de ander iets zou zeggen, maar deze nam zijn schoenen in de hand om geen lawaai te maken en begaf zich naar de deur. Toch vroeg de nachtwaker hem zachtjes: ‘Gaat het?’ De ander knikte en antwoordde: ‘Gaat wel.’

Slide 24 - Diapositive

Door wie wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 25 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een auctoriaal (alwetend) perspectief, ik-perspectief en een personaal perspectief ?
timer
5:00

Slide 26 - Question ouverte

Welke perspectieven ken je nog meer?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is een duidelijk kenmerk van een auctoriaal vertelperspectief?

Slide 28 - Question ouverte

‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wil de hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Uit: De kroongetuige - Maarten ’t Hart (1983)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 29 - Quiz

De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villaatje naderde, waar hij woonde, - White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, - zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij, in het Hollandsch, hoorde: - Neemt u me niet kwalijk... is u niet meneer Westhove? - Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er? - Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich... - Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!
Uit: Noodlot - Louis Couperus (1890)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Ik-perspectief
C
Alwetend (auctoriaal) perspectief

Slide 30 - Quiz

Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek
vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een
glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn,
5 soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie
hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest.

Fragment van 'Een bord spaghetti" - Adriaan van Dis (1984)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend (auctoriaal) perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 31 - Quiz

Fictie herhalen 3
Waarom gebruikt een schrijver een bepaald perspectief? Is het om de lezer in verwarring te brengen, om de emoties beter voelbaar te maken, om spanning te creëren?
Dat moet je je altijd afvragen. Dus niet alleen: welk perspectief, maar ook: waarom juist dit perspectief?

Slide 32 - Diapositive

Lees onderstaand Fragment:

Wreed van Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 33 - Diapositive

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 34 - Question ouverte

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 35 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met de schrijfstijl?

Slide 36 - Question ouverte

Als je het hebt over stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Als je een beoordeling van de stijl van een schrijver moet geven, let je op:
  1. Zijn de zinnen kort of lang?
  2. Gebruikt de schrijver veel/weinig bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden?
  3.  Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
  4.  Gebruikt de schrijver vaak de lijdende/bedrijvende vorm (de bedrijvende vorm is directer, zorgt voor meer beleving)?
  5. Is de tekst in de verleden/tegenwoordige tijd geschreven? De tegenwoordige tijd zorgt voor meer betrokkenheid, de verleden tijd schept wat meer afstand.
  6.  Heeft de schrijver een voorkeur voor bepaalde leestekens? Puntjes (….) bijvoorbeeld kan je gebruiken om spanning op te wekken.
  7.  Maakt de schrijver veel gebruik van ironie? De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot) en maakt veel gebruik van neologismen (nieuwe woorden) en stijlmiddelen als overdrijvingen, understatements en beeldspraak.

Slide 37 - Diapositive

Setting: Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 40 - Question ouverte

Chronologie:  begin en einde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 41 - Diapositive

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd


Slide 42 - Diapositive

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 43 - Diapositive

0

Slide 44 - Vidéo

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 45 - Quiz

0

Slide 46 - Vidéo

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 47 - Quiz

Vooraf: 
Je schrijft een Boekverslag
n.a.v. de punten Boekpresentatie
Tekstdoel: de belangrijkste gegevens over het boek opslaan, zodat je het later terug kunt halen. 

Slide 48 - Diapositive

1.
Titel, eventuele ondertitel, auteur, jaar eerste druk, 
afbeelding omslag


Slide 49 - Diapositive

2.
Korte samenvatting: 
wie is de hoofdpersoon, 
wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal 


Slide 50 - Diapositive

3.-10.
Beschrijf alle punten in je eigen woorden. 
Zoek bevestiging bij recensies of uittreksels op 
Lezen voor de lijst.nl

Slide 51 - Diapositive

11.
Je beschrijft je ervaring in eigen woorden.
De vragen helpen je, 
je mag ze niet letterlijk beantwoorden.

Slide 52 - Diapositive