Les 12: Grammar Theme 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

welcome! Today: Grammar

The plan

Herhaling/oefenen van:

- Adjectives

- Present Perfect

Goal

- i know what an adjective is

- I know where to place an adjective

- I know how to make the present perfect and when to use it.

Quiz time!

Quiz time!

Als een adjective iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Wat zijn hier dan de adjectives?

wel adjective (bijvoeglijk naamwoord) 

Geen adjective (bijvoeglijk naamwoord)

ugly

dog

extremely

dead

carefully

careful

What is "an adjective"?
(de nederlandse vertaling van het woord)

Wat komt er vaak na een bijvoeglijk naamwoord?

Waarvoor gebruik je een 'adjective'?

Kies de juiste plek voor de adjective: 'open':

Did the (A) film (B)have(C)an(D)ending?

1. A
2. B
3. C
4. D

Zet de adjective 'red' op de juiste plek in de zin:
He did not see the light.

Hoe zat het ook alweer?

op de volgende pagina staat weer de uitleg. Komt het bekend voor? 

Adjectives = bijv nw

Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 

te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.

We all love that funny movie.

I think he is a terrible teacher.

Adjectives

*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.

*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.

Dit is bij de volgende werkwoorden: 

to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Zet de woorden in de juiste volgorde.

seemed

in class

this afternoon

you

stressed

Zet de woorden in de juiste volgorde.

this morning

cat

my path

crossed

black

a

PRESENT PERFECT

I lived in California in 2015.

I have lived in California since 2015.

Present Perfect

Past Simple

Het is al afgelopen.

Vroeger begonnen, nu nog zo.

Wanneer Present Perfect? 

De present perfect wordt gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en het nu nog belangrijk of aan de gang is. Er is dus een link tussen toen en nu.

Hoe maak je de Present Perfect? 

Om de present perfect te maken gebruik je: 

have / has + past participle (voltooid deelwoord).

De past participle heeft twee vormen.

1 Regelmatig:
werkwoord + -ed.

2 Onregelmatig:
3e rijtje onregelmatige ww.

I lived in Italy

I have lived in Italy

Present Perfect

Past Simple

Voorbeelden

I have washed the car. It is clean now.

We feel sick because we have eaten too much.

He has lost his keys. He can’t get into the house.

We gebruiken de present perfect ook om aan te geven dat iets in het verleden is begonnen en het nu nog steeds zo is.

Present Perfect:
Schrijf 2 signaalwoorden voor de present perfect

Belangrijke tip! 

TIP! The signal words that go with the present perfect can be memorised by the words:

 

For Yet Never Ever Just Always Since (fyne jas)

Voorbeelden

I have had a headache for two weeks now.

We have lived in this house since January.

Present Perfect
We____________ each other since primary school.

1. know
2. are knowing
3. have known
4. knew

Present Perfect
We____________ at that restaurant many times.

1. ate
2. have eaten
3. has eaten
4. did eat

Present Perfect
_________ you just _______ work? (finish)

We __________ them 3 times. (visit)

Mum, you can be proud of me.
I …………………………………… (clean) my room.

It ………………… never ……………………… (bother) me!

Past Simple

= Verleden tijd.

Hoe "maak" je de past simple ook alweer? 

Present perfect vs Past simple:

(become) In 2000 he __________ a teacher

1. became
2. has become

I lived in California in 2015.

I have lived in California since 2015.

Present Perfect

Past Simple

Het is al afgelopen.

Vroeger begonnen, nu nog zo.

The Past Simple-verleden tijd

Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww

altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 

weet dat iets in het verleden gebeurd is

en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Listen

Past simple vs Present perfect

I (walk) to school yesterday

1. have walked
2. walked

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (work) at an office since I was 25 years old.

1. worked
2. have worked

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (play) football since I was 10 years old.

1. played
2. have played

Present Perfect vs Past Simple

(+) I ... (to take) out the trash already.

1. took
2. take
3. have taken
4. have took

Present Perfect vs Past Simple

(-) She ... (to bring) her lunch yesterday.

1. didn't bring
2. brings
3. haven't brought
4. brought

They went to the movies, last night.

They have seen that movie. 

I have worked on this book for three years now.

I finished the book this morning.

I have broken my arm during soccer practice. 

I have not finished the book yet.

Past simple

Present perfect 

Na deze les wil ik...

Nog een keer oefenen met de grammar

Meer oefenen met de stones(zinnen)

Niks, ik snap alles

Meer oefenen met de woordjes.

Homework

Toets komt vrij snel na de vakantie dus:

Study:

- Vocab Theme 3

- Stone 7+8

- Grammar 5+6