PTA thema 1 - 7 bespreken KB

PTA thema 1 -7 bespreken
3 KB
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

PTA thema 1 -7 bespreken
3 KB

Slide 1 - Diapositive

Jan neemt in de rust van een volleybalwedstrijd een hap van zijn boterham met kaas. Hij kauwt 18 keer op deze hap met brood. Tijdens het kauwen wordt er speeksel uit de speekselklieren aan het brood in de mond toegevoegd. Bij het doorslikken klapt de huig naar achteren om de neusholte af te sluiten en klapt het strotklepje over de luchtpijp. Nu kan de voedselbrok via de keelholte de slokdarm in glijden zonder dat Jan zich verslikt. Met een peristaltische beweging wordt het voedsel richting de maag geknepen. Wanneer het zetmeel in de mondholte door het speeksel is omgezet in glucose kan dit al via het wangslijmvlies worden opgenomen in het bloed. Jan heeft deze glucose nodig om in zijn spierencellen te verbranden. Bij die verbranding is de zuurstof nodig die Jan via zijn longen opneemt in zijn bloed. Bij die verbranding komt energie vrij om zijn armen te kunnen blijven bewegen bij het volleyballen. Om een goede inschatting te maken bij het geven van een goede opzet, kijkt hij nauwkeurig waar zijn teamgenoot zich bevindt voordat hij de bal voor geeft. 
Jan neemt in de rust van een volleybalwedstrijd een hap van zijn boterham met kaas. Hij kauwt 18 keer op deze hap met brood. Tijdens het kauwen wordt er speeksel uit de speekselklieren aan het brood in de mond toegevoegd. Bij het doorslikken klapt de huig naar achteren om de neusholte af te sluiten en klapt het strotklepje over de luchtpijp. Nu kan de voedselbrok via de keelholte de slokdarm in glijden zonder dat Jan zich verslikt. Met een peristaltische beweging wordt het voedsel richting de maag geknepen. Wanneer het zetmeel in de mondholte door het speeksel is omgezet in glucose kan dit al via het wangslijmvlies worden opgenomen in het bloed. Jan heeft deze glucose nodig om in zijn spierencellen te verbranden. Bij die verbranding is de zuurstof nodig die Jan via zijn longen opneemt in zijn bloed. Bij die verbranding komt energie vrij om zijn armen te kunnen blijven bewegen bij het volleyballen. Om een goede inschatting te maken bij het geven van een goede opzet, kijkt hij nauwkeurig waar zijn teamgenoot zich bevindt voordat hij de bal voor geeft. 

Slide 2 - Diapositive

Noem 2 weefsels die in de tekst hierboven worden beschreven.

Slide 3 - Question ouverte

Weefsel - Orgaan - Organisme
  • Een weefsel is opgebouwd uit 1 type cel. Dus die zijn altijd hetzelfde.
  • Een poot bestaat uit botten, huid, spieren, bloedvaten. Dit zijn allemaal verschillende soorten cellen.

Slide 4 - Diapositive

Delen van het oog van de mens zijn:
Hoornvlies, glasachtig lichaam, pupil, netvlies, iris, vaatvlies, lens en harde oogvlies.
Aan welk van de genoemde delen zijn de oogspieren vastgehecht?

Slide 5 - Question ouverte

Oog
De spieren zitten aan de buitenste laag vast.
Dus 
HARDE OOGVLIES!

Slide 6 - Diapositive

Een oor is gevoelig voor geluidstrillingen. Deze trillingen worden in het oor omgezet in impulsen die door de hersenen worden verwerkt.
In welk deel van het gehoororgaan van de mens liggen de zintuigcellen waarin
deze impulsen ontstaan?

Slide 7 - Question ouverte

Het oor
In het slakkenhuis worden trillingen omgezet in impulsen.

Slide 8 - Diapositive

Bevat deel P uit figuur 11 alleen weefsel van het kind, alleen weefsel van de
moeder of van beiden?


A
alleen weefsel van het kind
B
alleen weefsel van de moeder
C
zowel weefsel van het kind als weefsel van de moeder

Slide 9 - Quiz

Een placenta bevat weefsel van beide!

Slide 10 - Diapositive

Het figuur geeft schematisch celkernen van mensen weer met daarin geslachtschromosomen.

Welke van deze celkernen uit het figuur kan of kunnen voorkomen in een
eierstok?
Meerder antwoorden mogelijk!!!

A
1
B
2
C
3

Slide 11 - Quiz

Eierstokken zijn van een VROUW!!!!!

Slide 12 - Diapositive

Bij konijnen is het gen voor zwarte vacht dominant over het gen voor bruine vacht. Twee konijnen worden gekruist: het ene is homozygoot voor zwarte vacht en het andere is homozygoot voor bruine vacht.

Hoe groot is de kans dat het eerstgeboren jong in de F2-generatie zwart is?


A
25 %
B
50 %
C
75 %

Slide 13 - Quiz

Kruising:
De P: AA x aa
De F1: Aa x Aa

Dus de AA en Aa zijn zwart:
Dit is 75%
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 14 - Diapositive

Bij bananenvliegjes is het gen voor lange vleugels (E) dominant over dat voor korte
vleugels (e). Twee bananenvliegjes hadden na een aantal paringen 181 nakomelingen met lange vleugels en 173 nakomelingen met korte vleugels.

Wat is het genotype van de ouders?


A
EE en Ee
B
EE en ee
C
Ee en Ee
D
Ee en ee

Slide 15 - Quiz

Kruising:
De getallen zijn ongeveer 50/50
181 - 173 

Dus uit de kruising moet 
50% uitkomen.


E
e
e
Ee
ee
e
Ee
ee

Slide 16 - Diapositive

Een mutatie is een spontane verandering in een gen. Zo´n mutatie kan
ontstaan door de invloed van mutagene stoffen. Noem nog een anderen manier waarbij zo´n mutatie kan ontstaan?

Slide 17 - Question ouverte

Mutaties
Mutaties kunnen dus optreden door mutagene stoffen.
Maar ook door een fout in de celdeling!

Slide 18 - Diapositive