Bob de pad.

• Begrijpend lezen
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 4

Bob de pad.

 1. Bob is een pad.

 2. Hij woont in een poel.

 3. Zijn pa heet Rik en zijn ma heet Kim.

 4. Hij heeft ook een broer en ...............

 5. Zijn zus springt op en neer.

 6. Zijn broer zit vaak stil.

 7. Bob zegt vaak kwak en dan kijkt zijn ma.

 8. Ze vraagt dan of het goed gaat.

 9. Bob vindt dat leuk.

10. Dan springt hij weer in de poel.

11. Bob zwemt weg.

Bob de pad.

 1. Bob is een pad.

 2. Hij woont in een poel.

 3. Zijn pa heet Rik en zijn ma heet Kim.

 4. Hij heeft ook een broer en ...............

 5. Zijn zus springt op en neer.

 6. Zijn broer zit vaak stil.

 7. Bob zegt vaak kwak en dan kijkt zijn ma.

 8. Ze vraagt dan of het goed gaat.

 9. Bob vindt dat leuk.

10. Dan springt hij weer in de poel.

11. Bob zwemt weg.

Waar woont Bob?

1. in het zwembad
2. in de zee
3. in de poel
4. in de tuin

Wie is "hij" in regel 2

1. Bob
2. pa
3. ma
4. de kip

Wat is een poel.

1. een plas met water
2. een modderplas
3. een zee
4. een meer

Hoe heten de vader en moeder van Bob

1. Kim en Jan
2. Kim en Rik
3. Rik en Sam
4. Jan en Sam

Wat moet er op regel 4 staan?

1. broer
2. neef
3. zus
4. nicht

Hoeveel kinderen hebben pa en ma pad?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat doet Bob zijn zus?

1. zwemmen
2. eten
3. stil zitten
4. springen

Wat doet Bob zijn broer?

1. springen
2. stil zitten
3. zwemmen
4. eten

Wat zegt Bob vaak?

1. boe
2. kwik
3. kwak
4. tok

Wie vraagt of het goed gaat met Bob?

1. pa
2. Rik
3. Kim
4. ma

Wie is hij in regel 10?

1. Kim
2. Bob
3. Rik
4. Rob