4TL en HV - Uitleg en test de regelmatige en onregelmatige ww. in de présent

Uitleg en test de regelmatige en onregelmatige ww. in de présent
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Uitleg en test de regelmatige en onregelmatige ww. in de présent

Slide 1 - Diapositive

de présent 


 
van regelmatige
en onregelmatige werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

le présent van  ww op  -er
habit

DE 
JUISTE UITGANG:
e
es
e
e
e
ons
ez
ent
ent
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 3 - Diapositive

le présent van  ww op   -ir
fin
DE 
JUISTE UITGANG:
is
is
it
it
it
issons
issez
issent
issent
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 4 - Diapositive

le présent van  ww op   -re
vend
DE 
JUISTE UITGANG:
s
s



ons
ez
ent
ent
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 5 - Diapositive

de présent van de 3 belangrijkste groepen regelmatige werkwoorden : 

Slide 6 - Diapositive

je (donner)
A
donnes
B
donne
C
donnez
D
donnent

Slide 7 - Quiz

nous (adorer)
A
adore
B
adore
C
adorons
D
adorez

Slide 8 - Quiz

ils (parler)

Slide 9 - Question ouverte

vous (demander)
A
demandent
B
demandons
C
demande
D
demandez

Slide 10 - Quiz

tu (arriver)
A
arrives
B
arrivent
C
arrive
D
arrivons

Slide 11 - Quiz

elles (adorer)

Slide 12 - Question ouverte

il (chercher)
A
cherches
B
cherchons
C
cherche
D
cherchent

Slide 13 - Quiz

groot worden = grandir
ik word groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 14 - Quiz

groot worden = grandir
hij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 15 - Quiz

groot worden = grandir
jullie worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 16 - Quiz

groot worden = grandir
zij (vrl mv) worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 17 - Quiz

Opdracht- zet in de goede vorm:
Nous ...................... (choisir) une chanson.

Slide 18 - Question ouverte

Opdracht- zet in de goede vorm:
Tu .......................... (choisir) des pommes de terre?

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht- zet in de goede vorm:
Marc et Eline ............................ (remplir) le formulaire.

Slide 20 - Question ouverte

verkopen = vendre
jij verkoopt= ...
A
je vends
B
tu vends
C
il vend
D
elle vend

Slide 21 - Quiz

verkopen = vendre
zij verkoopt= ...
A
je vends
B
tu vends
C
il vend
D
elle vend

Slide 22 - Quiz

verkopen = vendre
jullie verkopen / u verkoopt = ...
A
nous vendons
B
vous vendez
C
ils vendent
D
elles vendent

Slide 23 - Quiz

verkopen = vendre
ze (vrl mv) verkopen = ...
A
nous vendons
B
vous vendez
C
ils vendent
D
elles vendent

Slide 24 - Quiz

Opdracht- zet in de goede vorm:
Je ........................... (vendre) des glaces.

Slide 25 - Question ouverte

Opdracht- zet in de goede vorm:
Nous ...................... (rendre) les portables.

Slide 26 - Question ouverte

Opdracht- zet in de goede vorm:
Marc et Eline ...................... (attendre) le bus.

Slide 27 - Question ouverte

de présent van onregelmatige werkwoorden

Slide 28 - Diapositive

de présent van de belangrijkste
onregelmatige werkwoorden

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

vouloir - willen
je veux = ik wil
tu veux = jij wilt
il/elle/on veut = hij/zij/men wil
nous voulons = wij willen
vous voulez = jullie willen
ils veulent - zij willen
elles veulent - zij willen

Slide 31 - Diapositive

tu es
elle est
il est
je suis
on est
ik ben
zij is
hij is
jij bent
men is /
we zijn

Slide 32 - Question de remorquage

vous êtes
elles sont
ils sont
nous sommes
on est
wij zijn
zij zijn
(vrl. mv.)
zij zijn
(mnl. mv.)
jullie zijn
men is /
wij zijn

Slide 33 - Question de remorquage

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 34 - Question de remorquage

FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites

Slide 35 - Question de remorquage

elle va
je vais
on va
nous allons
il va
tu vas
vous allez
ils vont 
elles vont
ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
men gaat
wij gaan
jullie gaan
u gaat
zij gaan 
(mnl mv)
zij gaan 
(vrl mv)

Slide 36 - Question de remorquage

 pouvoir

kunnen
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                       peux
                  pouvez
                        peut
                       peux
                 peuvent
                pouvons

Slide 37 - Question de remorquage

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 38 - Question de remorquage