Les 1 en Les 2 - Zo hoort het dus bij tram en bus

Les 4 Zo hoort het dus bij tram en bus
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
M&MVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Les 4 Zo hoort het dus bij tram en bus

Slide 1 - Diapositive


Doel: Aan het einde van de les weet je:
-Welk gedrag je moet hebben bij bus- en tramhalte
-Hoe het gaat bij in- en uitstappen
-Hoe je moet handelen, als je op de fiets een tram- of bushalte nadert

Slide 2 - Diapositive

Weet je:
- Dat je niet op een busstrook mag rijden?
-Dat je binnen de bebouwde kom moet wachten op een bus die vanaf een halte gaat wegrijden?
-Dat je na het uitstappen goed moet uitkijken als je de straat over moet. (Indien mogelijk: gezamenlijk oversteken)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Als een bus stopt, laat je de passagiers eerst ________ 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 5 - Question de remorquage

bij het in- en uitstappen moet je niet ______ en ________
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 6 - Question de remorquage

Je zorgt bij het instappen, dat je een _______ bij de hand hebt. 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 7 - Question de remorquage

Dan heeft de bus of tram weinig _______ 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 8 - Question de remorquage

waar of niet waar! 

Slide 9 - Diapositive

Een bus kan plotseling remmen
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Tassen mag je op de stoel naast je leggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Je mag staan in de bus.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Je staat op voor ouderen of mensen die moeite hebben met staan
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

je mag op de grond zitten
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Tassen horen op het tassenrek of onder je stoel
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Zodra de deuren open gaan, stap ik direct in.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

bekijk het plaatje goed! 

Slide 17 - Diapositive

Pa zegt: "hier ga ik stoppen, want de voetgangers willen oversteken."
"Als ik achter het stuur zat, zou ik dat niet doen", zegt Paul.
Met wie ben jij het eens?
A
pa
B
paul

Slide 18 - Quiz

Bekijk het plaatje goed

Slide 19 - Diapositive

Marleen en Bert rijden een stilstaande tram voorbij. Waar moeten ze rekening mee houden?

Slide 20 - Question ouverte

Bekijk het plaatje goed. 

Slide 21 - Diapositive

"even wachten", zegt Louise .
"de bus gaat wegrijden."
"Nee hoor", zegt Karin.
"We kunnen er wel voorbij."
wie heeft er gelijk?
A
Louise
B
Karin

Slide 22 - Quiz

Hoe wist Louise dat de bus weg zou rijden?

Slide 23 - Question ouverte

Bekijk het plaatje goed. 

Slide 24 - Diapositive

"Je kan hier wel voorbij", zegt Wim. "er komt niets aan en de bus staat stil."
"Ik moet even wachten", zegt pa.
"De bus rijdt dadelijk weg en we zijn hier binnen de bebouwde kom."
Wat pa zegt is...
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

bekijk het plaatje goed. 

Slide 26 - Diapositive

De bus staat nog stil.
Wim en Ilse willen oversteken.
Ilse kan het verkeer van...
A
links niet zien aankomen.
B
rechts niet zien aankomen

Slide 27 - Quiz

Wim kan het verkeer van
A
links niet zien aankomen.
B
rechts niet zien aankomen

Slide 28 - Quiz

Waar zou jij gaan staan als je bent uitgestapt. Waarom?

Slide 29 - Question ouverte

Les 2   Zo hoort het dus bij tram en bus!

Slide 30 - Diapositive

Terugblik
-Je weet dat je de bus, binnen de bebouwde kom, voorrang moet verlenen, als hij bij een halte wil vertrekken.

Slide 31 - Diapositive

Wist je....
-dat je geen gebruik van een zebra hoeft te maken bij het oversteken naar of vanaf een tramhalte?
-Het is wel aan te bevelen, want nu hoeft het verkeer niet voor jou te stoppen en bij een zeebra-pad wel.

Slide 32 - Diapositive

Bekijk het plaatje goed

Slide 33 - Diapositive

Busstrook.
Deze rijstrook is voor de bus. 

Slide 34 - Diapositive

Je mag met de fiets, auto of motor...
A
ook rijden of stilstaan op de busstrook.
B
niet rijden of stilstaan op de busstrook.

Slide 35 - Quiz

Een ambulance mag
A
wel in de rijstrook van de bus komen.
B
niet in de rijstrook van de bus komen.

Slide 36 - Quiz

Wie mag er naast de ambulance en de bus nog meer in de rijstrook van de bus komen?

Slide 37 - Question ouverte

Je mag een bus die wegrijdt
A
buiten de bebouwde kom niet inhalen.
B
binnen de bebouwde kom niet inhalen.

Slide 38 - Quiz

Bij een bushalte mag je met een auto
A
stoppen om inzittende snel uit te laten stappen
B
niet stoppen

Slide 39 - Quiz

Wat is de regel?
Alle bestuurders die van _____ komen, hebben voorrang.

Slide 40 - Question ouverte

Geef het door, 
rechts gaat voor

Slide 41 - Diapositive

Let op!
Uitzondering 1:
Deze regel geldt niet voor bestuurders van een tram. 
Als er een tram bij een gelijkwaardig kruispunt komt, heeft deze voorrang. 

Slide 42 - Diapositive

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
a-b
B
b-a

Slide 43 - Quiz

Wat is de goede volgorde van voorang?
A
fiets- auto- tram
B
tram- auto - fiets
C
fiets- tram - auto
D
tram- fiets -auto

Slide 44 - Quiz

Let op!
De uitzondering geldt alleen bij een gelijkwaardig kruispunt. 
Staan er voorrangborden? Dan moet de tram zich daar gewoon aan houden. 

Slide 45 - Diapositive

Wie heeft er hier voorrang?
A
Sanne op de fiets
B
de tram

Slide 46 - Quiz

Wat betekent dit bord?

Slide 47 - Question ouverte

Wat betekent dit bord?

Slide 48 - Question ouverte

Jos moet de tram...
A
wel voorrang verlenen
B
geen voorrang verlenen

Slide 49 - Quiz

Wie heeft hier voorrang?
A
de auto
B
de tram

Slide 50 - Quiz

Welk woord past het best in de zin?

Slide 51 - Diapositive

De basisregel is dat bestuurders van ____ voorrang hebben.
A
gelijkwaardig
B
links
C
rechts
D
geregeld

Slide 52 - Quiz

Voor trams geldt dit niet, bij een ____ kruispunt hebben zij altijd voorrang
A
gelijkwaardig
B
links
C
rechts
D
geregeld

Slide 53 - Quiz

Einde van de les.

Slide 54 - Diapositive