1.4 Kom je uit met je geld

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 1.4 Kom uit met je geld
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3. 
Lesdoel
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 1.4 Kom uit met je geld
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3. 
Lesdoel
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

1. Lesopening
Pak je boek van economie en je schrift van economie. 
Laat je boek nog even dicht op tafel liggen. 


Huiswerk controle.




Slide 2 - Diapositive

2. Terugblik
Leg in je eigen woorden uit wat jij de vorige paragraaf geleerd hebt. 

Slide 3 - Diapositive

De warenwet is
A
De wet die voedsel controleert
B
De wet die de waarde controleert van een product
C
De wet waarin staat dat een product niet schadelijk mag zijn voor je gezondheid
D
De wet waarin staat dat een product voor eerlijke waarde verkocht moet worden

Slide 4 - Quiz

Organisaties die opkomen voor de belangen van de consument
Het kopen van goederen of diensten om je behoeften te vervullen.
Een product dat bij normaal gebruik een redelijke tijd meegaat.
Een overheidsinstelling die de veiligheid van voedsel en andere producten controleert.
Onderzoek waarbij dezelfde producten van verschillende merken met elkaar worden vergeleken. Daarbij wordt onder andere gelet op prijs, kwaliteit en milieugevolgen.
Consumentenorganisaties
Consumeren
Deugdelijk product
Nederlandse voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
Vergelijkend warenonderzoek

Slide 5 - Question de remorquage

3. Lesdoel
-Je weet welke soorten inkomens er zijn.
-Je kunt een begroting opstellen van je eigen inkomsten en uitgaven.
-Je kunt bedragen omrekenen van week naar maand en omgekeerd.
-Je kunt de drie groepen uitgaven benoemen.
-Je kunt berekenen hoeveel geld je moet reserveren. 

Slide 6 - Diapositive

Soorten inkomens
Inkomen uit arbeid
(loon)
Inkomen uit bezit
(winst)
Overdrachtsinkomen
(uitkering)

Slide 7 - Diapositive

Loon of salaris
Als je voor een baas werkt.

Eigenlijk iedereen die werkt en geen eigen baas is!

Slide 8 - Diapositive

Winst
Als je een eigen bedrijf hebt en winst maakt. 

Slide 9 - Diapositive

Uitkering
Geld dat je van de overheid krijgt.

De reden kan zijn omdat je niet meer kunt werken. 

Slide 10 - Diapositive

Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Diapositive

Huishoudelijke uitgaven / dagelijkste uitgaven
Zijn de gewone uitgaven die je voor je huishouden doet.

Voorbeelden:
De wekelijkse boodschappen
Cadeau voor je zusje
Uitgaan 
Persoonlijke verzorging

Slide 12 - Diapositive

Vaste lasten
Uitgaven die met een regelmaat terugkeren.

Bijvoorbeeld:
-Sportabbonement
-Gas, water en licht
-Contributie

Slide 13 - Diapositive

Incidentele uitgaven
Meestal grote uitgaven die je maar af en toe doet.

Bijvoorbeeld:
Auto gaat kapot
Op vakantie gaan
Wasmachine gaat kapot etc.

Slide 14 - Diapositive

Begroting
Begroting = overzicht van verwachte inkomsten en verwachte uitgaven van een komende periode


Slide 15 - Diapositive

Reserveren
Reserveren = elke maand geld opzij leggen om later grote uitgaven te kunnen betalen

Berekening:
Reservering per maand =
benodigd bedrag ÷ aantal maanden

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 18 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
inkomen
B
budget
C
schadeverzekering
D
reserveren

Slide 19 - Quiz

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 20 - Quiz

De huur van het huis is een voorbeeld van
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 21 - Quiz

Op vakantie gaan is een voorbeeld van?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven

Slide 22 - Quiz

Je wilt een nieuwe fiets van €300 kopen. Je hebt al €60 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om de fiets over 8 maanden te kunnen kopen?

Slide 23 - Question ouverte

Je tel abonnement kost €19,50 per maand. Hoeveel is dat per week?

Slide 24 - Question ouverte

Een begroting is een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de vorige periode.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

5. Begeleid inoefenen

Slide 26 - Diapositive

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig paragraaf 1.4 opdracht 44 t/m 55.


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na en verbeter je.
Daarna lees je in stilte de theorie nog eens door
en de samenvatting van paragraaf 1.1 t/m 1.4 
timer
1:00

Slide 27 - Diapositive

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog opdrachten waar je moeite mee hebt?


Huiswerk:
Maandag 4 oktober                                            
1.4 opdracht 44 t/m 55  

Slide 28 - Diapositive