Werkwoorden A1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

1. Maak de zin af, gebruik het woord tussen de (...)
Wij ......... in Nederland. (wonen)

1. wonen
2. woonen
3. wonnen
4. woont

2. Onze buurman ..... al 2 jaar naast ons. (wonen)

1. wonen
2. wont
3. woont
4. woon

3. Ik ....... Goedmiddag. (zeggen)

1. zeggen
2. zeg
3. zegt
4. zeeg

4. Jullie ..... het woord goed! (spellen)

1. spelt
2. spelen
3. spel
4. spellen

5. ........ je niet wat ik je vraag? (begrijpen)

1. Begrijp
2. Begrijpt
3. Begrijpen
4. Begrijppen

6. U ...... goed naar de docent.
(luisteren)

1. luisteren
2. luister
3. luistert
4. luisterren

7. Wij ..... naast elkaar.
(zitten)

1. zit
2. zitten
3. zitt

8. Ik ......... naar de markt.
(gaan)

1. gaat
2. gaan
3. ga
4. gaa

9. Hij ..... niet veel vandaag.
(zeggen)

1. zegt
2. zeg
3. zeggen
4. zegen

10. ..... jij deze opdracht al gemaakt?
(hebben)

1. Hebt
2. Heb
3. Heben
4. Hebben

11. Ik ...... alle opdrachten zelf.
(maken)

1. maken
2. makken
3. mak
4. maak

12. Mijn dochter ............ thuis. (komen)

1. komt
2. komen
3. koomt
4. kom

13. Hij .... nog maar 2 maanden gitaar spelen. (leren)

1. leren
2. leert
3. leer
4. lert

14. Ik .... graag lekkere taarten. (maken)

1. maken
2. maakt
3. mak
4. maak

15. Typ het goede woord in
Het meisje ..... snel. (spreken)

16. De jongen .... te schrijven. (zitten)

17. Wij ..... graag koffie. (drinken)

18. Jij ............... op woensdag niet. (komen)

19. U ...... tot ziens. (zeggen)

20. Wij ..... graag een spelletje. (spelen)