Herhaling 4.1, 4.2 en 4.3

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Herhaling van 4.1, 4,2 en 4.3

De stadstaat Rome was een staat zonder vorst, welk begrip hoort daarbij?

De macht van de republiek Rome was in handen van?

1. Het parlement
2. De Tweede kamer
3. De senaat
4. Aristocratie

Hoe werd het Romeinse rijk zo groot? (gebruik militairen in je antwoord)

Het Romeinse Rijk werd een wereldrijk. In welk werelddeel lag het rijk NIET

1. Europa
2. Afrika
3. Noord-Amerika
4. Azië

Het Romeinse Rijk werd héél groot, provincies werden bestuur door:

1. Ambtenaren
2. Hulpverleners
3. Gouverneurs

Welk jaartal past bij deze kaart?

1. 200 v.C.
2. 1 n.C.
3. 100 n.C.
4. 200 n.C.

Het Romeinse rijk werd na de dood van Julius Caesar een keizerrijk, wat is dat?

1. Staat zonder vorst
2. Vorst van een groot rijk
3. Een vorst zonder rijk

Waardoor ging het goed met de economie?

1. Door de langdurige vrede
2. Door de handel
3. Doordat er voor het eerst geld was

In het Romeinse rijk was er godsdienstvrijheid

1. Juist
2. Onjuist

Wat is de betekenis van de Griek-Romeinse cultuur?

Hoe noem je de allerarmste bevolkingsgroep in Rome?

1. Zwervers
2. Proletariaat
3. Plebejers
4. Patriciërs

Waarom werden de brood en spelen gehouden?

De Romeinen hadden een polytheïstische godsdienst, wat is dat?

1. Godsdienst met één god
2. Godsdienst waarbij de keizer het belangrijkste is
3. Godsdienst met meerdere goden
4. Goddienst waarbij het volk belangrijk is

Overgenomen door de Romeinen

Niet overgenomen door de Romeinen

Taal

Goden

Bouwstijlen

Geld

Literatuur

Het volgende van 4.1, 4.2 en 4.3 heb ik nog niet begrepen.