Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
Proeftoets H3
Slide 1 - Diapositive
Wat is het verschil tussen een oorzaak en een aanleiding
Slide 2 - Question ouverte
Wat wordt bedoeld met "het front"?
A
De voorkant van een voorwerp
B
De grens tussen landen
C
De plek waar gevochten wordt
D
Een loopgraaf
Slide 3 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 4 - Quiz
Aan welke kant stond Nederland in de Eerste Wereldoorlog?
A
Duitsland
B
De geallieerden
C
Eerst Duitsland, daarna Engeland
D
Nederland koos geen kant
Slide 5 - Quiz
In de afbeelding zie je kaart van Europa .....
A
tijdens de Eerste Wereldoorlog
B
tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog
C
tijdens de Tweede Wereldoorlog
D
vlak na de Eerste Wereldoorlog.
Slide 6 - Quiz
Is deze afbeelding een voorbeeld van nationalisme of militairisme?
A
nationalisme
B
militairisme
Slide 7 - Quiz
Leg uit wat nationalisme is
Slide 8 - Question ouverte
1914
1917
1918
1919
Rusland sluit wapenstilstand met Duitsland
Het Verdrag van Versailles wordt getekend
De Eerste Wereldoorlog is voorbij
De Eerste Wereldoorlog breekt uit
Slide 9 - Question de remorquage
Welke twee uitspraken zijn juist?
Juist
Onjuist
De Eerste Wereldoorlog duurde vier jaar.
Een oorzaak van de eerste wereldoorlog zijn de bondgenootschapen.
Frankrijk, Engeland en Oostenrijk hoorden bij de geallieerden.
De Eerste Wereldoorlog begon in 1918.
Slide 10 - Question de remorquage
De Eerste Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de centralen.
Welk land hoorde bij welke kant?
Centralen
Geallieerden
Duitsland
Engeland
Frankrijk
Ottomaanse rijk
Rusland
Oostenrijk-Hongarije
Slide 11 - Question de remorquage
Wat zie je op de afbeelding?
A
Gevolg van de Eerste Wereldoorlog
B
Aanleiding van de Eerste Wereldoorlog
C
Een oorzaak van de Eerste Wereldoorlog
D
Gevolg van de Tweede Wereldoorlog
Slide 12 - Quiz
Noem zoveel mogelijke oorzaken van de Eerste Wereldoorlog
Slide 13 - Question ouverte
Noem 2 kenmerken van de Eerste Wereldoorlog (waar denk je aan...)
Slide 14 - Question ouverte
Bedenk 2 redenen waarom de Eerste Wereldoorlog een wereldoorlog genoemd kan worden.
Slide 15 - Question ouverte
Waarom ging men loopgraven maken?
Slide 16 - Question ouverte
Noem een een nadeel van een loopgraaf
Slide 17 - Question ouverte
Welk land kwam in 1917 bij het bondgenootschap van de geallieerde?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Amerika
D
Rusland
Slide 18 - Quiz
Waarom stopte Rusland in 1917 met de oorlog?
A
Ze hadden revolutie in eigen land
B
Het Russische leger was te zwak
C
Het geld was op
D
de bevolking wilde niet meer vechten
Slide 19 - Quiz
Waarom was het in het voordeel van Duitsland dat Rusland stopte met oorlog voeren?
Slide 20 - Question ouverte
Oorzaak
Aanleiding
Gebeurtenis
Gevolg
De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog
Het Verdrag van Versailles wordt ondertekend
Er worden bondgenootschappen gesloten tussen verschillende Europese landen
De moord op kroonprins Franz-Ferdinand
Slide 21 - Question de remorquage
Wanneer werd het Verdrag van Versailles getekend?
A
1914
B
1918
C
1919
D
1939
Slide 22 - Quiz
Noem 1 straf die Duitsland kreeg in het verdrag van Versailles
Slide 23 - Question ouverte
De Eerste Wereldoorlog was een...
A
Loopgravenoorlog
B
Atoomoorlog
C
Bliksemoorlog
D
Een totale oorlog
Slide 24 - Quiz
Wat waren indirecte oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?
A
Modern Imperialisme
B
Militairisme
C
Nationalisme
D
Bondgenootschappen
Slide 25 - Quiz
Een briefkaart uit de Eerste Wereldoorlog.
Van welke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog is dit een voorbeeld?
A
Modern imperialisme
B
Nationalisme
C
Bondgenootschappen
D
Vijandbeelden
Slide 26 - Quiz
Wat was de aanleiding van de Eerste Wereldoorlog?
A
De Frans Duitse oorlog
B
Wapenwedloop tussen Engeland en Frankrijk
C
De moord op kroonprins Franz Ferdinand
D
De Russische revolutie
Slide 27 - Quiz
In de Eerste Wereldoorlog werd er gevochten met...
A
zwaarden en paarden
B
gas, zwaarden en paarden
C
gas, mitrailleurs, paarden, bommen, tanks
D
Tanks, auto's, atoomwapens en mitrailleurs
Slide 28 - Quiz
Wat zijn oorzaken van de crisis jaren 30
A
Beurskrach
B
overproductie landbouw en industrie
C
kopen op krediet
D
bezuinigingen
Slide 29 - Quiz
Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.
Slide 30 - Quiz
Hoe heet de politieke partij van Hitler?
A
DAP
B
NSB
C
NSDAP
D
SS
Slide 31 - Quiz
Welk onderdeel van het nazisme is niet per definitie ook fascistisch?
A
Geweld is goed
B
Er is één sterke leider
C
Jodenhaat
D
Democratie is onzin
Slide 32 - Quiz
In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak?
A
Nationalisme
B
Opkomst van Hitler
C
Militarisme
D
Bondgenootschappen
Slide 33 - Quiz
Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.
Slide 34 - Quiz
Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?
A
Het Dawesplan werd stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
De Amerikaanse president had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.