Nederlands Fictie (& spreken les 3: lichaamstaal, stemgebruik en leestekens)

Nederlands
 Fictie & Spreken
Les 1: Een goede speech
Nederlands
 Fictie 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
 Fictie & Spreken
Les 1: Een goede speech
Nederlands
 Fictie 

Slide 1 - Diapositive

Vorige les...

... hebben we de criteria (onderdelen waarop je wordt beoordeeld) voor de elevator pitch doorgenomen.



Slide 2 - Diapositive

Aan het eind van deze les...

... weet je waar je op moet letten bij het lezen van het boek (inhoud pitch).

... weet je wat lichaamstaal, stemgebruik en leestekens betekenen voor een presentatie.

Slide 3 - Diapositive

Beoordelingscriteria
  • Spreekvaardigheid
  • Houding
  • Inleiding en slot
  • Beeld
  • Originaliteit
  • Beoordeling boek
  • Inhoud (slide 6 t/m 17)

Slide 4 - Diapositive

Verhaalinhoud
  • verhaal (samenvatting)
  • spanning
  • personages
  • tijd
  • realisme
  • vertelperspectief

Slide 5 - Diapositive

Vertelperspectief
Vertelperspectief
Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

2. Personaal vertelperspectief
De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Slide 6 - Diapositive

Vertelperspectief
3. Auctoriaal vertelperspectief
Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen.

4. Wisselend perspectief 
Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon.
Er kan dan ook sprake zijn van meerdere verhaallijnen
In elke verhaallijn draait het om andere personages en gebeurtenissen.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Realisme
Realisme
In hoeverre kan een verzonnen verhaal wel of niet echt gebeuren?
Realistisch 
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.
Niet-realistisch / onrealistisch 
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren.

Slide 9 - Diapositive

Realisme
Realismelijn
Elk verhaal kun je ergens plaatsen op de realismelijn.
Heel realistisch – een beetje realistisch – niet-realistisch

Hoe realistisch is een verhaal? 
Hoe realistisch een verhaal is, wordt bepaald door de beschrijving van:
tijd, omgeving, personages, gesprekken, gedachten, problemen, bezigheden, gebeurtenissen, de afloop.

Slide 10 - Diapositive

Personages
Hoofdpersoon
Dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten, het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht.

Bijpersonen
Deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.

Slide 11 - Diapositive

Personages
Relaties tussen personages (kunnen veranderen in het verhaal)

Helpers
Bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.

Tegenstanders 
Bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.



Slide 12 - Diapositive

Personages
Ontwikkeling
In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Beschrijving van een personage
Uiterlijk en karaktereigenschappen
Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond



Slide 13 - Diapositive

Spanning
Spanning
Alles wat je benieuwd maakt naar het vervolg of de afloop van het verhaal.

Technieken waarmee spanning wordt gecreëerd  
(en die te maken hebben met gebeurtenissen)
  • Hoofdpersoon bevindt zich in gevaarlijke situatie/omgeving
  • Verhaal krijgt onverwachte wending 
  • Cliffhanger: onderbreking verhaal op beslissend moment

Slide 14 - Diapositive

0

Slide 15 - Vidéo

Spanning
Overige technieken waarmee spanning wordt gecreëerd
Open plekken: Er worden vragen bij je opgeroepen. Je moet verder lezen om te ontdekken hoe de open plekken worden ingevuld.

Vermoedens: De schrijver wekt vermoedens bij de lezer. Je moet verder lezen om erachter te komen of je vermoedens juist zijn.

Uitstel: De ontknoping laat op zich wachten.  

Informatievoorsprong:  
De lezer weet iets wat de hoofdpersoon nog niet weet.

Slide 16 - Diapositive

Tijd
Hoe wordt tijd zichtbaar in een verhaal? 

  • Het noemen van een jaartal.
  • Het voorkomen van historische figuren/gebeurtenissen.
  • Het beschrijven van historische, hedendaagse, toekomstige   ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken, ruimte.

Slide 17 - Diapositive

Lichaamstaal
  • je houding
  • je mimiek
  • je gebaren
  • oogcontact

Slide 18 - Diapositive

stemgebruik
  • toonhoogte
  • tempo
  • volume
  • intonatie

Slide 19 - Diapositive

leestekens
  • spreekpauzes
  • uitroeptekens
  • vragende zinnen

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Bekijk de filmpjes op de volgende slices zelf en doe mee!
Het gebruik van je stem, houding en contact maken met je publiek.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Vidéo

Slide 26 - Vidéo

Slide 27 - Vidéo

Opdracht
Samen met een klasgenoot: de een is de spreker, de ander de beoordelaar en filmer. Jullie zoeken een plekje in de school, waar je rustig kunt samenwerken. Jullie sturen het filmpje via Teams (Miranda van Vliet)
  • Spreker: Kies een recent nieuwsbericht (maximaal 250 woorden).
  • Sta op en lees het bericht 2 keer voor. 
  • De eerste keer lees je neutraal voor, alsof je een nieuwslezer bent. 
  • De tweede keer pas je je voorleesstijl aan aan de inhoud van de tekst. Gebruik je stem,   lichaamstaal en leestekens om het bericht sensationeel te brengen.
  • Beoordelaar: Luister en beoordeel de spreker. Benoem het effect van de verschillende   manieren. 
  • Wissel van rol en voer de opdracht nogmaals uit.

Slide 28 - Diapositive

Bepaal samen welke manier je het meest geschikt vindt voor de nieuwslezer van het journaal. Licht je antwoord toe.

Slide 29 - Question ouverte